ECLI:NL:RVS:2009:BK2955

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900098/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • W. Sorgdrager
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving verzoek om milieuvergunning voor koetserij in Maasdriel

In deze zaak heeft [appellant] op 16 november 2007 het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel verzocht om handhavend op te treden tegen een koetserij aan de [locatie] te [woonplaats]. Na het uitblijven van een besluit heeft [appellant] op 3 april 2008 bezwaar gemaakt. Het college heeft op 16 september 2008 het verzoek afgewezen, waarop [appellant] opnieuw bezwaar heeft gemaakt. De voorzitter heeft op 22 december 2008 het college opgedragen om een besluit te nemen op het bezwaar van [appellant]. Op 6 januari 2009 heeft het college het bezwaar tegen het uitblijven van een besluit niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de afwijzing ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 12 oktober 2009 behandeld. [appellant] stelde dat het college ten onrechte zijn bezwaar tegen het uitblijven van een besluit niet-ontvankelijk had verklaard. De Afdeling oordeelde dat [appellant] geen processueel belang meer had bij deze beroepsgrond, omdat het college inmiddels een besluit had genomen. Daarnaast voerde [appellant] aan dat de koetserij zonder milieuvergunning in werking was en dat het college ten onrechte had geoordeeld dat er zicht op legalisatie was. Het college stelde dat er een vergunning was verleend voor de koetserij, waardoor de situatie was gelegaliseerd.

De Afdeling concludeerde dat er ten tijde van het bestreden besluit sprake was van concreet zicht op legalisatie, en dat het college het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving op goede gronden ongegrond had verklaard. Het beroep van [appellant] werd voor zover ontvankelijk ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 11 november 2009.

Uitspraak

200900098/1/M2.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Maasdriel,
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 16 november 2007 heeft [appellant] het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) verzocht om handhavend op te treden ten aanzien van een koetserij aan de [locatie] te [woonplaats].
Bij brief van 3 april 2008 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op dit verzoek.
Bij besluit van 16 september 2008 heeft het college het verzoek afgewezen.
Tegen dit besluit is door [appellant] bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 22 december 2008 in zaak nr. 200807244/1 heeft de voorzitter het college opgedragen een besluit te nemen op het bezwaar van [appellant] en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Tegen het niet nemen van een besluit op bezwaar heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2009, beroep ingesteld.
Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het uitblijven van een besluit op het verzoek tot handhaving niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 16 september 2008 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2009, waar het college, vertegenwoordigd door F. Kabbouti, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] voert aan dat het college zijn bezwaar tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaren tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.1.1. Op 6 januari 2009 heeft het college alsnog een besluit op het bezwaarschrift van [appellant] genomen. Gelet hierop en nu noch ter zitting, noch anderszins is gebleken van feiten of omstandigheden die op het tegendeel wijzen, is de Afdeling van oordeel dat [appellant] geen processueel belang meer heeft bij een beoordeling van deze beroepsgrond. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.2. [appellant] voert aan dat in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer op het adres [locatie] een koetserij in werking is zonder dat daarvoor een milieuvergunning is verleend. Hij ondervindt met name ernstige geluid- en trillinghinder ten gevolge van vrachtverkeer over de inrit van de inrichting. Volgens [appellant] heeft het college ten onrechte geoordeeld dat er concreet zicht op legalisatie bestaat, omdat vanwege de door de inrichting veroorzaakte geluid- en trillinghinder geen milieuvergunning kan worden verleend voor het in werking zijn van de koetserij. Hierbij wijst hij er tevens op dat de aanwezigheid van een koetserij zich niet verdraagt met het vigerende bestemmingsplan.
2.2.1. Het college stelt dat voor de inrichting een bij besluit van 25 januari 1982 krachtens de Hinderwet verleende vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een transportbedrijf geldt. De al sinds de jaren zestig aanwezige koetserij maakt geen deel uit van de Hinderwetvergunning. Het aantal vervoersbewegingen dat mag plaatsvinden is in de vergunning niet begrensd.
Ter zitting stelt het college dat op 7 april 2009 vergunning is verleend voor de koetserij. Deze vergunning is inmiddels in werking getreden zodat de situatie is gelegaliseerd. Het college stelt verder dat van strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan geen sprake is.
2.2.2. Onomstreden is dat op het adres [locatie] een koetserij in werking was zonder dat daarvoor een milieuvergunning was verleend. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuurorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat inmiddels een Wet milieubeheervergunning voor de koetserij in werking is getreden. Reeds hieruit volgt dat er ten tijde van het bestreden besluit sprake was van concreet zicht op legalisatie. Het college heeft het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving op goede gronden ongegrond verklaard. Deze beroepsgrond faalt.
2.3. Over het betoog van [appellant] dat het college zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase ten onrechte ongegrond heeft verklaard, overweegt de Afdeling dat artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend voorziet in de mogelijkheid om de kosten te vergoeden indien het bezwaar leidt tot een herroeping van het primaire besluit. In het onderhavige geval is het besluit van 16 september 2008 niet herroepen. Deze beroepsgrond faalt.
2.4. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar tegen het uitblijven van een besluit;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009
315.