ECLI:NL:RVS:2009:BK3605

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902104/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie voor ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval door college van burgemeester en wethouders van Haarlem

In deze zaak gaat het om de aanwijzing van locatie KP 60 in Haarlem als plaats voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Bij besluit van 24 oktober 2008 heeft het college deze locatie aangewezen, maar [appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 17 februari 2009. Hierop heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem, die de zaak doorstuurde naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Tijdens de zitting op 15 oktober 2009 heeft [appellant] zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij stelde dat locatie KP 160, die eerder door het college was overwogen, meer geschikt was. Hij betoogde dat deze locatie voldeed aan de beleidsvoorwaarden en dat de aanwijzing van KP 60 nadelige gevolgen had, zoals het verwijderen van een boom en het opofferen van een parkeerplaats. Het college verdedigde zijn keuze voor KP 60, stellende dat deze locatie zich voor een blinde muur bevond en dat de boom behouden zou blijven.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat het college niet voldoende gemotiveerd heeft waarom locatie KP 60 de voorkeur kreeg boven KP 160. De Afdeling concludeerde dat het besluit van 17 februari 2009 in strijd was met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het college niet in staat was om zijn voorkeur voor locatie KP 60 deugdelijk te onderbouwen. Het beroep van [appellant] werd gegrond verklaard, en het besluit van het college werd vernietigd. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

200902104/1/M1.
Datum uitspraak: 18 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2008, voor zover hier van belang, heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) locatie KP 60 aangewezen als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval (hierna: ondergrondse afvalcontainer).
Bij besluit van 17 februari 2009 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Haarlem ingekomen op 19 maart 2009, beroep ingesteld. Het verzoek is door de rechtbank Haarlem ter behandeling doorgestuurd aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 27 maart 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A.C. Timmer-van der Hoeven, B. Koster en A.M.C. Kalff-Hentenaar, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] kan zich niet vinden in de aanwijzing van locatie KP 60 te Haarlem als plaats voor een ondergrondse afvalcontainer. Volgens [appellant] verdient de locatie KP 160 die het college eerder voornemens was aan te wijzen, de voorkeur. Dit is zijns inziens het geval omdat locatie KP160 voldoet aan de voorwaarden zoals die zijn gesteld in de beleidsnota "Procedure Invoering ondergrondse inzameling restafval" om tot aanwijzing van een ondergrondse afvalcontainer over te gaan, en locatie KP 60 niet. Voor deze laatste locatie moet een boom worden verwijderd en een parkeerplaats worden opgeofferd, aldus [appellant]. Daarenboven hebben enkele huishoudens direct zicht op de locatie KP60, terwijl het nabijgelegen winkelpand geen zicht biedt op locatie KP160. Ten slotte zou de verwijdering/verplaatsing van de boom op locatie KP 60 leiden tot waardevermindering van het pand van [appellant].
2.2. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2006 van de gemeente Haarlem kan het college van burgemeester en wethouders aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
2.2.1. Ten behoeve van de locatiekeuze voor ondergrondse afvalcontainers in Haarlem heeft het college de nota "Procedure Invoering ondergrondse inzameling restafval" (hierna: de nota) vastgesteld.
Volgens de nota dient bij de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer rekening te worden gehouden met een aantal randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden betreffen loopafstand, bereikbaarheid, verkeersveiligheid, ondergrondse obstakels, parkeerplaatsen, bomen, inpassing in de openbare ruimte en overige ruimtelijke aspecten. Op grond van deze randvoorwaarden moet de container zowel voor de inzamelaar als voor de gebruiker voldoende bereikbaar en toegankelijk zijn, en op een veilige wijze kunnen worden bereikt. Bij het bepalen van de locaties dient de ondergrond te worden onderzocht op de aanwezigheid van obstakels, zoals kabels en leidingen. De mogelijkheid tot het omleggen van dergelijke kabels en leidingen dient standaard te worden betrokken bij de locatiekeuze en afgewogen tegen het kostenaspect. De mogelijkheid tot parkeren dient zoveel mogelijk gerespecteerd te worden en aantasting van het groen dient te worden beperkt. De situering van de ondergrondse afvalcontainer moet in beginsel passen binnen het straatbeeld. Daarbij dienen containers zoveel mogelijk buiten zicht vanuit woningen te worden geplaatst. Met betrekking tot de afstand tussen een container en de voorgevel van een woning dient een minimumafstand van drie meter te worden gehanteerd, terwijl voor andere zijden van een woning geldt dat de minimumafstand minder dan drie meter kan bedragen, bijvoorbeeld bij een blinde muur.
2.2.2. Het college stelt zich op het standpunt dat zowel locatie KP 60 als locatie KP 160 voldoet aan alle in de voornoemde nota genoemde randvoorwaarden voor aanwijzing als locatie voor een ondergrondse afvalcontainer. Omdat tegen de locatie KP 160 bezwaren rezen werd de alternatieve locatie KP 60 onderzocht. Het college heeft aan deze locatie de voorkeur gegeven, omdat locatie KP 60 zich voor een blinde muur bevond. Volgens het college blijft de boom tegenover de woning van [appellant] behouden.
2.2.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling gebleken dat naar aanleiding van zienswijzen van de edelsmid die is gevestigd in het pand [locatie], het college heeft afgezien van vaststelling van de locatie KP 160 omdat deze locatie zich direct voor de zijetalage van de onderneming van de edelsmid bevindt en daarmee de uitstraling van deze winkel in de weg zou staan.
Het is de Afdeling gebleken dat bij aanwijzing van locatie PK 60 een boom in een strook van 1 meter breed tussen twee parkeervakken verplaatst moet worden, terwijl voorts voor situering van de ondergrondse container op deze plaats naast een strook van 1,60 meter voor de container zelf een gedeelte van 90 centimeter vereist is, hetgeen ten koste gaat van de aanwezige parkeervakken. Ter zitting is niet duidelijk geworden of dit verlies aan parkeerruimte door verschuiving ervan ten koste van een deel van het trottoir wordt gecompenseerd en zo ja, of het college de mogelijke gevolgen hiervan voor de verkeersveiligheid in ogenschouw heeft genomen. Wel is duidelijk geworden dat met de aanwijzing van locatie PK 60 er direct uitzicht vanuit de woonkamer van de woning [locatie] op het vulpunt van de ondergrondse container ontstaat. Bij aanwijzing van locatie PK 160 zou geen direct uitzicht op het vulpunt vanuit een woning ontstaan. Voorts zou bij aanwijzing van deze laatste locatie noch een boom, noch parkeerruimte behoeven te worden verplaatst.
Gelet op het vorenstaande is het college er naar het oordeel van de Afdeling niet in geslaagd zijn uiteindelijke voorkeur voor vaststelling van locatie KP 60 van een deugdelijke motivering te voorzien. Het besluit van 17 februari 2009 is daarom genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond slaagt.
2.3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 17 februari 2009 komt voor vernietiging in aanmerking.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 17 februari 2009, kenmerk CS/bo/08/187894;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 17,89 (zegge: zeventien euro en negenentachtig cent);
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlem aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009
195-209.