200901960/1/R2.
Datum uitspraak: 18 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 3 maart 2009, kenmerk 2009-10915, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Uithoorn (hierna: de raad) bij besluit van 25 september 2008 vastgestelde bestemmingsplan "De Legmeer" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders namens de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. H. van Mierlo, ambtenaar in dienst van de provincie, is verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door M. Stappers en mr. A.S.M. Stevens, ambtenaren in dienst van de gemeente.
2.1. Het beroep richt zich tegen de met het plan geboden mogelijkheid om een dakopbouw te bouwen op de zogenoemde schakelwoningen in de woonwijk De Legmeer die in het noordwesten van Uithoorn ligt.
2.2. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van [appellant], woonachtig aan [locatie], overweegt de Afdeling dat uit het beroepschrift niet met zekerheid kan worden afgeleid dat het beroep zich beperkt tot plandelen met betrekking tot de straat In het midden. Het beroepschrift kan ook zo worden gelezen dat dit tevens op plandelen betreffende de straten Brunel en Geertruidahoeve ziet. Een ter zitting nader gegeven toelichting hieromtrent door [appellant] ontbreekt, nu hij daar niet is verschenen. De Afdeling vat het beroepschrift aldus op dat het beroep is gericht tegen de goedkeuring van de desbetreffende plandelen met betrekking tot de straten In het midden, Brunel en Geertruidahoeve.
Aangaande de plandelen met betrekking tot de twee laatstgenoemde straten overweegt de Afdeling dat [appellant] op een afstand van ongeveer 280 meter van de straat Brunel woont en op een afstand van ongeveer 410 meter van de straat Geertruidahoeve. Vanuit zijn woning heeft hij geen zicht op de bebouwing aan deze straten. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die met deze plandelen mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [appellant] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat [appellant] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de bestreden plandelen met betrekking tot de straten Brunel en Geertruidahoeve, een en ander als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en dat hij daartegen ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), geen beroep kan instellen. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.3. Voor zover het beroep is gericht tegen de goedkeuring van de plandelen met betrekking tot de straat In het midden, overweegt de Afdeling als volgt.
2.4. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.5. [appellant] betoogt dat de woonwijk rond 1975 onder architectuur is gebouwd en dat de nieuwe bouwmogelijkheden daaraan zullen afdoen. Door het verruimen van de bouwmogelijkheden gaat de 'open opzet' van de wijk verloren en ontstaat een rommelig aanzicht. [appellant] stelt voorts dat het schakeleffect verloren gaat. Ten slotte zal, mede doordat een blinde muur zal ontstaan, het woongenot worden aangetast omdat het uitzicht op groen vermindert en licht- en zoninval zullen afnemen, zo stelt [appellant].
2.6. Het college heeft het plan goedgekeurd. Het college stelt zich op het standpunt dat het gemeentebestuur de belangen zorgvuldig heeft afgewogen en acht het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
2.7. De woningen aan de straat In het midden zijn op de plankaart - naast de bestemming "Wonen" - gedeeltelijk voorzien van de aanduiding "maximale bouwhoogte" en deels van een arcering. Ingevolge artikel 9, derde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften in combinatie met de plankaart geldt dat de hoogte van woningen, voor zover voorzien van de aanduiding "maximale bouwhoogte", niet meer mag bedragen dan 6 meter en voor zover voorzien van de arcering, niet meer mag bedragen dan 3 meter.
Ingevolge het vorige bestemmingsplan "De Legmeer - 2e herziening" rustte op deze woningen de bestemming "Bebouwing met eengezinshuizen". Voor zover die plandelen op de plankaart gearceerd zijn, gold een goothoogte van maximaal 3 meter en voor zover die gronden niet gearceerd zijn, gold een goothoogte van maximaal 6 meter. Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "De Legmeer - 2e herziening" dienden de gebouwen van een platte afdekking te worden voorzien.
De Afdeling stelt vast dat het plan een verruiming met zich brengt, nu de woningen op grond van het vorige plan over een breedte van 5 meter geen dakopbouw konden realiseren, terwijl op grond van het in geding zijnde plan over een breedte van 2 meter geen dakopbouw kan worden gerealiseerd.
2.8. Door de raad is in voldoende mate aangetoond dat de mogelijkheid een dakopbouw te realiseren als mogelijk gemaakt in het plan voorziet in een behoefte.
Met betrekking tot het betoog dat de uitbreiding van de schakelwoningen afbreuk zal doen aan de architectonische kwaliteit van de woningen, overweegt de Afdeling dat de raad zich heeft laten adviseren over architectonische en stedenbouwkundige aspecten en dat overleg is gevoerd met de welstandscommissie. Voor het oordeel dat met het plan de architectonische kwaliteit van de woningen in het gedrang komt of dat een rommelig aanzicht zal ontstaan, wordt geen aanleiding gezien. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat een aanvraag om bouwvergunning voor het realiseren van een dakopbouw, op grond van artikel 44 van de Woningwet, moet worden getoetst aan redelijke eisen van welstand. Omdat de woning voorts over een breedte van 2 meter niet mag worden voorzien van een dakopbouw kan, in tegenstelling tot hetgeen [appellant] betoogt, geen blinde muur ontstaan en zal het schakeleffect - doordat er ruimte blijft tussen de opbouw en de naastliggende woning - behouden blijven.
Niet kan worden ontkend dat uitbreiding van de woningen met een opbouw van circa 3 meter breed enige gevolgen kan hebben voor het uitzicht en zon- en daglichttoetreding. Uit overgelegde schaduwonderzoeken blijkt evenwel dat de schaduweffecten van de mogelijk te realiseren dakopbouw bij schakelwoningen veelal beperkt blijven tot het desbetreffende perceel. Gelet hierop en mede in aanmerking nemende het groene karakter van de wijk waardoor ruim voldoende zicht op groen behouden blijft, de situering van de bebouwing in een stedelijke omgeving en de afstand van circa 18 tot 22 meter tussen de woning van [appellant] en de omliggende woningen, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen wezenlijke aantasting van het woongenot zal plaatsvinden.
Het college heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] gestelde nadelige gevolgen van uitbreiding van de schakelwoningen, niet zodanig zijn dat de raad in de belangenafweging hier meer gewicht aan had moeten toekennen dan aan het belang bij de mogelijkheid tot woninguitbreiding.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestreden plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft de goedkeuring van de plandelen met betrekking tot de straten Brunel en Geertruidahoeve;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009