ECLI:NL:RVS:2009:BK3619

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902957/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestuursdwang en dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van Halderberge

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Halderberge tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda. Het college had op 6 mei 2008 een besluit genomen waarbij het de loods op een perceel in Halderberge onder oplegging van een dwangsom had gelast af te breken. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de wederpartij gegrond en vernietigde het besluit van het college. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelt dat het college bevoegd was tot handhavend optreden, omdat er sprake was van een overtreding van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet. De Raad stelt vast dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat er bijzondere omstandigheden waren die het college noopten om van handhavend optreden af te zien. De Raad concludeert dat het college niet op de hoogte had hoeven zijn van het ontbreken van een bouwvergunning voor de loods, aangezien de bouwaanvraag uit 1987 enkel betrekking had op een schuur en niet op de loods.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het beroep van de wederpartij ongegrond. De beslissing wordt uitgesproken in naam der Koningin, waarbij de Raad van State de uitspraak van de voorzieningenrechter herroept en het college in het gelijk stelt.

Uitspraak

200902957/1/H1.
Datum uitspraak: 18 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 23 maart 2009 in zaak nrs. 09/645 en 09/646 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Halderberge (hierna: het college) [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast de loods op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) af te breken, van het perceel (inclusief alle sloopmaterialen) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 23 december 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat de begunstigingstermijn is verlengd tot 10 weken na verzending van het besluit op bezwaar.
Bij uitspraak van 23 maart 2009, verzonden op 27 maart 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 december 2008 vernietigd en het besluit van 6 mei 2008 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2009, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2009, waar het college, vertegenwoordigd door N.J.M.A. Onrust, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat met betrekking tot de loods is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet. Het college was derhalve bevoegd tot handhavend optreden.
2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden af had moeten zien. Daartoe voert het college onder meer aan dat de voorzieningenrechter in dat kader ten onrechte heeft overwogen dat het reeds in 1987 op de hoogte had moeten zijn van het ontbreken van een bouwvergunning voor de onderhavige loods en [wederpartij] daarover had moeten benaderen.
2.3.1. Dit betoog slaagt. De voorzieningenrechter heeft bij haar oordeel dat het college sinds 1987 op de hoogte had moeten zijn van het ontbreken van een bouwvergunning voor de onderhavige loods doorslaggevende betekenis toegekend aan de omstandigheid dat door [wederpartij] in 1987 een bouwaanvraag is ingediend voor de vervanging van een (reeds gerealiseerde) schuur aangrenzend aan de onderhavige loods, dat deze loods op de tekening behorend bij deze bouwaanvraag als bestaand was ingetekend en dat voor de bouw van de oorspronkelijke schuur geen bouwvergunning was verleend. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen volgt hieruit echter niet dat het college op dat moment had moeten onderzoeken of ook voor de bouw van de loods, die tegen de schuur is aangebouwd, bouwvergunning was verleend. De bouwaanvraag uit 1987 betrof slechts de schuur en voor de beoordeling van deze bouwaanvraag was dan ook slechts de op de bouwtekeningen ingetekende schuur van belang. Er bestaat, gelet hierop, dan ook geen grond voor het oordeel dat het college reeds sinds 1987 op de hoogte had moeten zijn van het ontbreken van een bouwvergunning voor de loods, daargelaten het antwoord op de vraag welke betekenis daaraan toegekend zou moeten worden. Hieruit volgt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van bijzondere omstandigheden die het college er toe noopten van handhavend optreden af te zien. Gelet hierop behoeft hetgeen het college voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking meer. Uit het voorgaande volgt eveneens dat het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond is.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van
23 december 2008 van het college alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 23 maart 2009 in zaak nrs. 09/645 en 09/646;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009
17-580.