200901088/1/M1.
Datum uitspraak: 18 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 24 december 2008 heeft het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland (hierna: het dagelijks bestuur) maatwerkvoorschriften gesteld voor de inrichting van de Hazerwoudse Tennis Club aan de Ten Katestraat 34 te Hazerswoude-Rijndijk.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2009, beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellanten] en het dagelijks bestuur hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Het dagelijks bestuur heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2009, waar [appellanten], van wie [een der appellanten] in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door drs. A. Burger en ing. H. Beijerbergen, beiden werkzaam bij de Milieudienst West-Holland, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) voorkomt degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder h, van dit artikel wordt onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid verstaan het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van lichthinder.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan het bevoegd gezag met betrekking tot de verplichting bedoeld in het eerste lid maatwerkvoorschriften stellen voor zover het betreffende aspect bij of krachtens dit besluit niet uitputtend is geregeld. Deze maatwerkvoorschriften kunnen mede inhouden dat de door de inrichting te verrichten activiteiten worden beschreven alsmede dat metingen, berekeningen of tellingen moeten worden verricht ter bepaling van de mate waarin de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.
Ingevolge artikel 4.113, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht uitgeschakeld:
a. tussen 23.00 uur en 07.00 uur; en
b. indien er geen sport beoefend wordt noch onderhoud plaatsvindt.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is het eerste lid niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met:
a. de viering van festiviteiten die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor de verordening geldt;
b. de viering van andere festiviteiten die plaatsvinden in de inrichting, waarbij het aantal bij of krachtens een gemeentelijke verordening aan te wijzen dagen of dagdelen niet meer mag bedragen dan twaalf per kalenderjaar;
c. door het bevoegd gezag aangewezen activiteiten in een inrichting anders dan festiviteiten als bedoeld in onderdeel b, waarbij het aantal aan te wijzen dagen of dagdelen gebaseerd op dit artikel tezamen niet meer bedraagt dan twaalf dagen per kalenderjaar.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur de volgende maatwerkvoorschriften gesteld:
3.1.1. De maximale verticale lichtsterkte van 10 Lux op de van een lichtdoorlatende opening voorziene gevel van woningen van derden en de lichtsterkte van 10.000 Candela per armatuur mogen niet worden overschreden.;
3.1.2. Toetsing van lichthinder moet plaatsvinden overeenkomstig bijlage 3 van de "algemene richtlijn betreffende lichthinder, deel 1: algemeen en grenswaarden voor sportverlichting, en de aanvullingen op deel 1 zoals deze zijn opgenomen in de delen 2, 3 en 4" van de NSSV; een meetinstrument moet voldoen aan de eisen van bijlage 4 van de richtlijn; de meethoogte bedraagt 1 meter 80 voor een vensteropening van een woning.
2.3. [appellanten] stellen dat in het maatwerkvoorschrift onvoldoende rekening wordt gehouden met lichtoverlast die door de omwonenden wordt ervaren en met de zorgplicht van de tennisvereniging om lichthinder te voorkomen of, als dit niet mogelijk is, deze zoveel mogelijk te beperken.
Ze stellen in dat kader dat de door het college gehanteerde richtlijn van de NSSV niet van toepassing is op een situatie als de onderhavige, waarin de afstand van de lichtbron tot de bebouwing 5 tot 13 meter is.
Volgens [appellanten] mag de verlichting alleen gericht zijn op het tennispark en niet direct op de groenstrook en hun tuin.
Verder stellen ze dat het gewenst is dat er een aanvullend onderzoek plaatsvindt naar de schadelijkheid van de lichtbelasting voor de omwonenden en dat als er geen aanvullend onderzoek wordt ingesteld, de Hazerwoudse Tennis Club een maximale inspanning levert om de overlast tot een minimum te beperken, bijvoorbeeld door het plaatsen van een groene haag rondom het tennisveld van minimaal 2 meter.
Tot slot betogen [appellanten] dat de nachtelijke norm moet worden toegepast en dat de norm niet moet worden verruimd naar 12 dagen vrijstelling.
2.3.1. Het dagelijks bestuur stelt dat het de maatwerkvoorschriften heeft gebaseerd op de "Algemene richtlijn betreffende lichthinder, deel 1, Algemeen en Grenswaarden voor sportverlichting (1999)" van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (hierna: de richtlijn). Volgens het dagelijks bestuur kan via de ontwikkelde grenswaarden op geobjectiveerde wijze worden bepaald of al dan niet sprake is van lichthinder. Als de lichtmasten voldoen aan de gestelde lichtnorm is er voor het dagelijks bestuur geen aanleiding aanvullende voorzieningen te eisen. De omgeving van de tennisbaan, die als stedelijk gebied wordt aangemerkt, is volgens het dagelijks bestuur niet bij verordening, bestemmingsplan of beleidsregel aangewezen als een tegen lichthinder te beschermen landschap. Het dagelijks bestuur betoogt dat voor de nachtperiode geen lichtnorm gesteld hoeft te worden, omdat in die periode ingevolge artikel 4.113 van het Activiteitenbesluit de verlichting niet ingeschakeld mag zijn, tenzij sprake is van een van de in dat artikel genoemde uitzonderingen.
2.3.2. Het dagelijks bestuur heeft bij het beoordelen van de lichthinder de richtlijn als toetsingskader gehanteerd. In de richtlijn is niet vermeld dat deze niet van toepassing is als de afstand tussen de lichtbron en het punt waarop moet worden gemeten kleiner is dan een bepaalde afstand. In zoverre is er dus geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de richtlijn in dit geval niet als uitgangspunt voor de beoordeling van lichthinder heeft mogen hanteren.
2.3.3. In de richtlijn worden grenswaarden aanbevolen voor lichtemissie van een verlichtingsinstallatie voor sportaccommodaties ter voorkoming van lichthinder voor omwonenden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in een dag- en avondperiode, een nachtperiode en in vier soorten omgevingzones, te weten "E1 natuurgebied", "E2 landelijk gebied", "E3 stedelijk gebied" en "E4 stadscentrum/industriegebied". Uit bijlage 3 van de richtlijn blijkt dat deze grenswaarden niet gelden op ieder punt buiten de inrichting maar enkel ter plaatse van gevels.
2.3.4. Het dagelijks bestuur heeft het gebied rondom de tennisbaan aangemerkt als stedelijk gebied, ofwel zone E3, als bedoeld in de richtlijn. De Afdeling ziet, mede gelet op het deskundigenbericht, geen aanleiding voor het oordeel dat dit niet juist is. Nu de grenswaarden in maatwerkvoorschrift 3.1.1 overeenkomen met de in de richtlijn aanbevolen grenswaarden voor een stedelijk gebied in de dag- en avondperiode, heeft het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het maatwerkvoorschrift een toereikend beschermingsniveau biedt wat lichthinder aangaat. Voor zover het beroep van [appellanten] inhoudt dat de maatwerkvoorschriften een hoger niveau van bescherming zouden moeten bieden, faalt dit dan ook.
2.3.5. Ten aanzien van de nachtperiode overweegt de Afdeling dat de buitenverlichting ingevolge artikel 4.113, eerste lid, van het Activiteitenbesluit in die periode moet zijn uitgeschakeld. Het tweede lid van dit artikel maakt daarop enkele uitzonderingen mogelijk, onder meer voor door het bevoegd gezag aangewezen activiteiten in de inrichting, waarbij het aantal aan te wijzen dagen of dagdelen gebaseerd op dit artikel tezamen niet meer bedraagt dan twaalf dagen per kalenderjaar. Gelet op het deskundigenbericht acht de Afdeling het aannemelijk dat met name door de geringe afstand van de lichtmasten tot woningen van derden het moeten voldoen aan een grenswaarde van 2 lux met zich zal brengen dat van de tennisbanen geen gebruik kan worden gemaakt in de nachtperiode. Het opleggen van een dergelijke grenswaarde voor de nachtperiode, zoals door [appellanten] gewenst, zal er dan ook op neer komen dat van de in artikel 4.113, tweede lid, van het Activiteitenbesluit gecreëerde mogelijkheid om incidenteel ook in de nachtperiode activiteiten in de inrichting toe te staan, geen gebruik kan worden gemaakt. Het dagelijks bestuur heeft zich gezien het vorenstaande niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat moet worden afgezien van het stellen van een grenswaarde van 2 lux voor de nachtperiode. Het beroep faalt ook in zoverre.
2.3.6. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009