ECLI:NL:RVS:2009:BK3634

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903071/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • T. van Goeverden-Clarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering handhavend optreden tegen speelinrichting en gebruik van perceel voor voetballen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die op 16 maart 2009 hun beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad om handhavend op te treden tegen een speelinrichting en het voetballen door jongeren op een perceel aan het Hof van Holland/Hof van Blois te Zaandam. Het college had op 14 maart 2008 besloten geen handhavend optreden te initiëren, omdat er volgens hen geen sprake was van een overtreding. Appellanten, omwonenden van het perceel, stelden dat het college ten onrechte hun bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk had verklaard en dat de speelinrichting in strijd was met het bestemmingsplan.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het college het bezwaar van appellanten in zoverre ongegrond had moeten verklaren. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat het gebruik van het perceel door voetballende jongeren in strijd was met het bestemmingsplan. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellanten en verklaarde het beroep in zoverre gegrond. De Raad van State bevestigde de uitspraak voor het overige en gelastte dat het college het griffierecht aan appellanten vergoedt.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbescherming van omwonenden in gevallen waar handhavend optreden door de gemeente wordt geweigerd, en de noodzaak voor gemeenten om zorgvuldig om te gaan met bezwaren van inwoners.

Uitspraak

200903071/1/H1.
Datum uitspraak: 18 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats], gemeente Zaanstad,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 maart 2009 in zaak nr. 08/6828 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen de speelinrichting aan het Hof van Holland/Hof van Blois te Zaandam (hierna: het perceel) en tegen het voetballen door de jeugd op het perceel.
Bij besluit van 19 september 2008 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd onder wijziging en aanvulling van de motivering ervan.
Bij uitspraak van 16 maart 2009, verzonden op 20 maart 2009, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Toxopeus-Hulsebos en mr. A. ten Bruin, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In juli 2006 heeft de gemeente Zaanstad de speelinrichting op het perceel geplaatst. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Rosmolenwijk" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Verblijfsdoeleinden groen (VDg)". Niet meer in geschil is dat de speelinrichting niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat voor het plaatsen daarvan geen bouwvergunning is vereist.
2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college hun bezwaar ten onrechte gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij voeren hiertoe aan dat aan de keuze van het college om op het perceel een speelinrichting te plaatsen een besluit ten grondslag moet liggen, waarbij rekening had moeten worden gehouden met hun belangen als omwonenden. Voorts voeren zij aan dat de keuze voor het perceel in strijd is met het op 21 september 2006 door de gemeenteraad van Zaanstad vastgestelde Beleidsplan speel- en jongerenvoorzieningen 2007-2008.
2.2.1. Bij besluit van 14 maart 2008 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen de speelinrichting, omdat volgens het college geen sprake is van een overtreding. Een besluit tot weigering om handhavend op te treden is een besluit waartegen bezwaar of beroep in de zin van de Algemene wet bestuursrecht openstaat, ook indien, zoals hier het geval is, de reden tot weigering is gelegen in het ontbreken van een bevoegdheid om handhavend op te treden.
In het besluit op bezwaar van 19 september 2008 heeft het college - naar niet in geschil is - zich terecht op het standpunt gesteld dat plaatsing van het speeltoestel in overeenstemming is met het bestemmingsplan en voorts dat daarvoor geen bouwvergunning is vereist. Hieruit volgt dat het college zich eveneens terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een overtreding, zodat het niet bevoegd is handhavend op te treden. Dat, naar door Van [appellanten] gesteld, zij als omwonenden inspraak hadden moeten hebben in de keuze van de locatie voor plaatsing van het speeltoestel, doet daar niet aan af. Het college had derhalve hun bezwaar in zoverre niet niet-ontvankelijk maar ongegrond moeten verklaren. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.3. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van het perceel door voetballende jongeren in strijd is met het bestemmingsplan. Zij wijzen in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2007 in zaak nr.
200606162/1.
2.3.1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de gronden op de plankaart aangewezen voor "Verblijfsdoeleinden groen (VDg)" voor ten minste 50% bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. waterpartijen;
c. speeltoestellen;
d. kunstobjecten:
en voor het overige bestemd voor:
e. buurtontsluitingswegen;
f. voet- en fietspaden;
g. bermen;
h. parkeer- en nutsvoorzieningen;
i. (ondergrondse) inzamelplaats voor (gescheiden) afval.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
2.3.2. Het betoog slaagt niet. In het door [appellanten] bedoelde geval werd een structureel gebruik van de desbetreffende gronden voor sportbeoefening door volwassenen in strijd geacht met de aldaar geldende bestemming voor plantsoenen en andere groenvoorzieningen. In dit geval is echter geen sprake van volwassenen die wekelijks op vaste tijdstippen voetbalwedstrijden spelen. Het thans aan de orde zijnde gebruik kan niet worden aangemerkt als sportbeoefening, maar dient te worden beschouwd als spel, hetgeen niet in strijd is met de op het perceel geldende bestemming. Dat [appellanten], naar gesteld, van dit gebruik op ongeregelde tijden afhankelijk van de weersomstandigheden overlast ondervinden, leidt niet tot een ander oordeel, evenmin als de omstandigheid dat zich op 200 m afstand een kunstvoetbalveld voor de jeugd bevindt.
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat geen sprake is van strijdig gebruik van de gronden, zodat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen aanleiding bestaat handhavend op te treden.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep gericht tegen de gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van [appellanten] ongegrond is verklaard, en voor het overige bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 19 september 2008 van het college alsnog in zoverre gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 maart 2009 in zaak nr. 08/6828, voor zover daarbij het beroep van [appellanten] gericht tegen de gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar tegen het besluit van 14 maart 2008 ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 19 september 2008, kenmerk AWB/2008/0426 Z/2008/64857, voor zover het bezwaar van [appellanten] tegen het besluit van 14 maart 2008 gedeeltelijk niet-ontvankelijk is verklaard;
V. verklaart dat bezwaar ongegrond;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 19 september 2008;
VII. bevestigt de uitspraak voor het overige;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad aan [appellanten] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009
488.