200900717/1/M2.
Datum uitspraak: 18 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk,
verweerder.
Bij besluit van 26 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk (hierna: het college) het verzoek van onder meer [appellanten] om bestuurlijke handhavingsmiddelen te treffen ten aanzien van de fokzeugen- en rundveehouderij van [vergunninghouder] op het adres [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2008, verzonden op 18 december 2008, heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog een last onder dwangsom opgelegd aan [vergunninghouder] wegens overtreding van de bij besluit van 11 januari 2000 verleende milieuvergunning.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 23 februari 2009.
Bij besluit van 17 maart 2009 heeft het college de last onder dwangsom wegens overtreding van de bij besluit van 11 januari 2000 verleende milieuvergunning ingetrokken.
Naar aanleiding van het besluit van 17 maart 2009 hebben [appellanten] de gronden van het beroep verder aangevuld bij brief van 2 april 2009.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door drs. M. van den Hurk en E. Verhagen, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door J.A.J.M. van Houtum, als partij gehoord.
Het besluit van 17 maart 2009
2.1. Het besluit van 17 maart 2009 moet worden aangemerkt als een wijziging van het besluit van 16 december 2008. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van [appellanten] is tegemoetgekomen, wordt het beroep van [appellanten], gelet op artikel 6:18, eerste lid, gelezen in samenhang met 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.1.1. Bij besluit van 18 februari 2008 heeft het college een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van de inrichting. Bij besluit van 17 maart 2009 heeft het college de bij besluit van 16 december 2008 opgelegde last onder dwangsom ingetrokken, in verband met de inwerkingtreding van deze veranderingsvergunning. Het college stelt dat vanwege de inwerkingtreding van de veranderingsvergunning niet langer betekenis toekomt aan de last, nu deze last rechtstreeks verband hield met de overtreding van de op 11 januari 2000 verleende vergunning.
2.1.2. [appellanten] voeren aan dat het college de last onder dwangsom ten onrechte heeft ingetrokken. Volgens hen is de bij besluit van 18 februari 2008 verleende vergunning niet in werking getreden, omdat de benodigde bouwvergunningen nog niet zijn verleend. Zij voeren voorts aan dat er geen concreet zicht is op legalisatie, zodat het college niet van handhavend optreden had mogen afzien, aldus [appellanten].
2.1.3. Bij besluit van 11 januari 2000 is voor de inrichting een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor onder meer het houden van zeugen in Groen Labelstallen die zijn uitgevoerd met een koeldeksysteem. Niet in geschil is dat doordat in de inrichting de vergunde koeldeksystemen niet zijn gerealiseerd, wordt gehandeld in strijd met de vergunning van 11 januari 2000, zodat het college ter zake bevoegd was handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving zal, in het geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.1.4. De bij besluit van 18 februari 2008 verleende vergunning ziet op het houden van onder meer zeugen, dekberen en gespeende biggen in mechanisch geventileerde stallen, die zijn uitgevoerd met biologische luchtwassers. De vergunning ziet niet op legalisering van de illegale situatie, die er immers uit bestaat dat in strijd met de vergunning uit 2000 zeugen in traditionele stallen zonder koeldeksysteem worden gehouden. Concreet zicht op legalisatie van het houden van zeugen in traditionele stallen zonder koeldeksystemen bestaat daarom niet.
2.1.5. Ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, treedt een besluit op grond van de Wet milieubeheer niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
2.1.6. Ter zitting is gebleken dat op 13 maart 2009 een bouwvergunning voor de bij besluit van 18 februari 2008 vergunde varkensstallen is verleend. Voorts is een bouwvergunning nodig voor de bij het laatstgenoemde besluit vergunde aardappelloods. Voor deze loods is nog geen bouwvergunning aangevraagd en verleend, zodat de veranderingsvergunning van 18 februari 2008 nog niet in werking is getreden. Niet is gebleken van beletselen in het bestemmingsplan die verlening van een bouwvergunning voor de aardappelloods in de weg zouden kunnen staan, zodat het college ten tijde van het nemen van het besluit van 17 maart 2009 mocht verwachten dat de milieuvergunning van 18 februari 2008 spoedig in werking zou kunnen treden.
De veranderingsvergunning is verleend voor een bedrijfssituatie die, wat ammoniakemissie en geurhinder betreft, vanuit milieuhygiënisch oogpunt meer bescherming biedt dan de in 2000 vergunde situatie. Gelet hierop, en op het feit dat beëindiging van de illegale situatie slechts een beperkt effect heeft, heeft het college terecht geconcludeerd dat handhavend optreden ter zake van de in 2000 verleende vergunning in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van dat optreden behoort te worden afgezien. Het college heeft de bij besluit van 16 december 2008 opgelegde last onder dwangsom dan ook terecht ingetrokken.
Het besluit van 16 december 2008
2.2. Nu vast is komen te staan dat het college de bij besluit van 16 december 2008 opgelegde last onder dwangsom terecht heeft ingetrokken, komt aan dit besluit niet langer betekenis toe. Niet is gebleken dat [appellanten] nog enig procesbelang hebben bij een afzonderlijke inhoudelijke beoordeling van het besluit van 16 december 2008. Gelet hierop is het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 16 december 2008, niet-ontvankelijk.
2.3. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 16 december 2008 niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
Het lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
is verhinderd de uitspraak w.g. Fransen
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009