200900739/1/H1.
Datum uitspraak: 18 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2008 in zaak nr. 08/200 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel.
Bij besluit van 16 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel (hierna: het college), voor zover thans van belang, aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 december 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, naar aanleiding van het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar het besluit van 16 mei 2007 herroepen en opnieuw aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw op het perceel.
Bij uitspraak van 16 december 2008, verzonden op 18 december 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 maart 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. I.J. Middel, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door drs. E.S. Fijma en mr. A.C.J. van Gils, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], in persoon, gehoord.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Beschermd Dorpsgezicht Ouderkerk aan de Amstel" rust op het perceel de bestemming "Centrumdoeleinden en bijbehorende terreinen (Cb)".
Ingevolge artikel 5, tweede lid, onder a, sub 1, van de voorschriften van dat bestemmingsplan mogen hoofdgebouwen uitsluitend gebouwd worden binnen de met een kruisarcering aangegeven bebouwingsvlakken.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, aanhef en sub 4, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Beschermd Dorpsgezicht Ouderkerk aan de Amstel" zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het in het plan bepaalde voor de bouw van aanbouwen aan woningen, zoals een entreepartij, erker, serre en/of uitgebouwde woonruimte, met inachtneming van de voorwaarde dat de goothoogte van de aanbouw niet meer dan 3 m mag bedragen.
2.2. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een dakopbouw op een bestaande benedenverdieping van de woning op het perceel. De benedenverdieping is oorspronkelijk als aanbouw opgericht.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Beschermd Dorpsgezicht Ouderkerk aan de Amstel". Het college heeft met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling daarvan verleend.
2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan voorts in strijd is met het bestemmingsplan "Beschermd Dorpsgezicht Ouderkerk aan de Amstel", zoals herzien bij het bestemmingsplan "Beschermd Dorpsgezicht Ouderkerk aan de Amstel, eerste herziening 2000", omdat het bouwplan dient te worden aangemerkt als een uitbreiding van de als aanbouw opgerichte benedenverdieping, zodat een maximale goothoogte van 3 m geldt.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 maart 1996 in zaak nr. H01.95.0365, Gst. 1997, 7055, 5), onderscheidt een uit- of aanbouw zich van het hoofdgebouw waartoe hij behoort doordat hij uit architectonisch oogpunt herkenbaar is als een afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw, waarmee hij functioneel is verbonden. In dit geval is het bouwplan niet uit architectonisch oogpunt herkenbaar als een duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw, nu de breedte en de hoogte daarvan gelijk zijn aan die van de oorspronkelijke bebouwing. De rechtbank heeft het bouwplan derhalve terecht aangemerkt als een uitbreiding van het hoofdgebouw, zodat het door [appellanten] aangevoerde niet leidt tot het daarmee beoogde doel. Het betoog faalt derhalve.
2.5. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van vrijstelling. Daartoe voeren zij aan dat het plaatsen van de dakopbouw leidt tot onrechtmatige hinder, doordat de daglicht- en luchttoetreding afnemen en het bouwplan leidt tot geluidoverlast door stemgeluid en de airconditioning die bij de dakopbouw is geplaatst.
2.5.1. Krachtens artikel 19, derde lid, van de WRO is uitsluitend vrijstelling verleend voor het gedeelte van de dakopbouw dat buiten de op de plankaart met een kruisarcering aangegeven bouwvlakken is gebouwd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bij zijn beslissing omtrent vrijstelling gehouden is een afweging te maken van de belangen die worden geraakt door het verlenen van vrijstelling voor dat gedeelte. De door [appellanten] gestelde belangen betreffen niet dat gedeelte. Zou bouwvergunning worden gevraagd voor een bouwplan dat voorziet in een dakopbouw die binnen de op de plankaart met een kruisarcering aangegeven bouwvlakken is gelegen, dan zou het college daarvoor bouwvergunning dienen te verlenen, terwijl de belangen van [appellanten] bij een zodanig bouwplan op dezelfde wijze zouden worden geschaad. De rechtbank heeft in het door hen aangevoerde, gelet hierop, terecht geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Het betoog faalt eveneens.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009