200808109/1/R1.
Datum uitspraak: 18 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellanten sub 4], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 2 september 2008, kenmerk 2008INT212967, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Vianen (hierna: de raad) bij besluit van 19 februari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Golfbaan de Bolgerijsche, Vianen" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2008, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2008, [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2008, en [appellanten sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2009, waar [appellante sub 1], in persoon, [appellanten sub 2], bij monde van [appellant sub 2a], [appellanten sub 4], in persoon en bijgestaan door mr. L.J. van Pelt, en het college, vertegenwoordigd door ir. M.J. Buruma, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door J. Ariaans, ambtenaar in dienst van de gemeente, vergezeld door F.A. de Leeuw en A. Simons, en exploitatiemaatschappij Golfbaan De Bolgerijsche B.V., vertegenwoordigd door E. Mulder en bijgestaan door mr. drs. F. Onrust, advocaat te Amsterdam.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in de aanleg van een 18-holes golfbaan, een 9-holes oefenbaan en een driving range en clubhuis in Vianen, alsmede in de inrichting van het plangebied met natuur en water, op ongeveer 70 hectare grond.
2.3. [appellante sub 1], [appellanten sub 2], [appellanten sub 3] en [appellanten sub 4] betogen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Zij voeren in dit verband allen aan dat het provinciaal beleid in de weg staat aan de realisering van een golfbaan in het plangebied. [appellanten sub 4] voeren verder aan dat ook het in de Nota Ruimte opgenomen beleid voor het nationaal landschap 'Het Groene Hart' zich daartegen verzet. [appellante sub 1] en [appellanten sub 4] betogen daarnaast dat het college zich ten onrechte met de raad op het standpunt stelt dat in het plangebied sprake is van een zwakke agrarische structuur en dat in de omgeving voldoende agrarische gronden beschikbaar zijn.
[appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] betogen dat het plan zal leiden tot verdere toename van de bestaande verkeersproblematiek rond het plangebied.
[appellanten sub 3] voeren voorts aan dat het plan leidt tot aantasting van hun woon- en leefklimaat, in welk kader zij wijzen op licht- en geluidhinder, verstoring van het uitzicht en het mogelijk op hun perceel neerkomen van golfballen.
2.4. Volgens het college is een golfbaan in het plangebied volgens het provinciaal beleid weliswaar in beginsel niet toegestaan, nu het plangebied in het streekplan Utrecht 2005-2015 (hierna: het streekplan) is aangeduid als "Landelijk gebied 2", maar is een uitzondering op dit beginsel in dit geval gerechtvaardigd. Het college acht het plan eveneens aanvaardbaar in het licht van het beleid voor het Groene Hart.
2.5. In het streekplan staat vermeld dat golfbanen bij voorkeur worden aangelegd in de directe nabijheid van de vraag, dus in Landelijk gebied 1. In de provinciale Handleiding bestemmingsplannen 2006, waarin het streekplanbeleid nader is uitgewerkt, staat dat nieuwvestiging van golfbanen in beginsel niet is toegestaan binnen Landelijk gebied 2.
Gelet op het gebruik van de woorden 'in beginsel' heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het streekplan nieuwvestiging van golfbanen in Landelijk gebied 2 niet zonder meer uitsluit en dat derhalve sprake is van een beginsel waarop onder bepaalde voorwaarden uitzonderingen mogelijk zijn.
2.6. In het streekplan staat dat, als in Landelijk gebied 2 in de streekplanperiode vestiging of uitplaatsing van stedelijke randactiviteiten aan de orde is, de agrarische structuur zo min mogelijk wordt aangetast en voorzien moet worden in een landschappelijke inpassing. Ook moet de te realiseren voorziening volgens het streekplan passen bij het verzorgingsniveau van de desbetreffende kern.
2.6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de in het streekplan gestelde voorwaarde dat de agrarische structuur zo min mogelijk wordt aangetast. Hiertoe stelt het college onder meer dat de gronden in het plangebied thans grotendeels zijn bestemd voor "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" en deels voor "Bos en natuurgebied". Het college is van mening dat het plangebied feitelijk geen uitsluitend agrarische bestemming heeft, maar dat sprake is van een zekere verweving van functies, variërend van agrarisch gebruik en extensief recreatief medegebruik tot ontwikkeling van ecologische verbindingszones. In de plantoelichting staat dat het plangebied grotendeels bestaat uit grasland en dat het gebied zich verder kenmerkt door kleinschalige afwisseling van bosjes, grienden, stukjes struweel en kleine boomgaarden. Het gebied is verder aantrekkelijk voor onder meer fietsers en wandelaars, zo staat in de plantoelichting. Niet aannemelijk is gemaakt dat de beschrijving van het plangebied, zoals hiervoor weergegeven, onjuist is.
Het college wijst er voorts op dat vanaf 2000 een groot deel van de voor de golfbaan benodigde grond beschikbaar is gekomen door de opheffing van drie agrarische bedrijven en hun bereidheid tot verkoop van hun gronden. Overname van vrijkomende gronden voor uitbreiding van bedrijven in de omgeving lag volgens het college niet voor de hand, onder meer nu geen van de in of rondom het plangebied actieve agrariërs alleen of in samenwerking is overgegaan tot aankoop van een agrarisch bedrijf met achttien hectare grond, welk bedrijf vanaf 2000 te koop heeft gestaan. Voorts is door Landhuis Makelaardij, een agrarisch makelaar die in het gebied actief is, tot twee keer toe bevestigd dat in de omgeving van het plangebied sprake is van een ruim aanbod van agrarische grond, aldus het college. De raad heeft voorts een brochure van een makelaar in landelijk onroerend goed toegestuurd waarin ruim 33 hectare landbouwgrond aan de Autenasekade, op een afstand van ongeveer 2,5 kilometer van het plangebied, te koop wordt aangeboden. Niet aannemelijk is gemaakt dat met het voorgaande een verkeerd beeld is geschetst van de beschikbaarheid van agrarische gronden in en rondom het plangebied.
2.6.1.1. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat heeft het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan de agrarische structuur zo min mogelijk aantast. De Afdeling acht hierbij mede van belang dat het plangebied niet midden in het agrarisch gebied ligt, maar dat het grenst aan het stedelijk gebied van Vianen, zoals het college heeft opgemerkt.
2.6.2. Met betrekking tot de landschappelijke inpassing van het plangebied heeft het college het volgende naar voren gebracht. Het dempen van karakteristieke verkavelingsloten wordt tot een minimum beperkt, waterpartijen worden grotendeels gehandhaafd, aangesloten wordt bij de huidige ecologische kenmerken en elementen en in het zuidelijk deel van het plangebied worden gronden specifiek voor natuur bestemd, aldus het college. Voorts zal volgens het college door het plangebied een aantal paden worden aangelegd, welke kunnen aansluiten op al aanwezige recreatieve routes.
2.6.2.1. Gezien de wijze waarop het plan in het landschap is ingepast, zoals toegelicht door het college, geeft het aangevoerde de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt voldoet aan de in het streekplan vermelde eisen.
2.6.3. Het college stelt dat de kern Vianen de zuidelijke afsluiting vormt van de agglomeratie Utrecht. Volgens het college blijkt uit het ten behoeve van het plan opgestelde milieueffectrapport (hierna: MER), waarbij onder meer is gekeken naar het bestaande aanbod aan golfbanen in een straal van 30 kilometer rondom het plangebied, dat de golfbaan voorziet in een binnen deze agglomeratie levende behoefte.
2.6.3.1. De Afdeling stelt voorop, dat geen wettelijke bepaling er aan in de weg staat dat de auteurs van het ten behoeve van het plan opgestelde MER werkzaam zijn bij Grontmij Nederland B.V., die, zoals [appellanten sub 4] stellen, mogelijk betrokken zal worden bij de uitvoering van het plan. Deze omstandigheid geeft de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het MER zodanige gebreken bevat dat het college zich bij het nemen van het bestreden besluit niet mede daarop heeft kunnen baseren. In dat verband acht de Afdeling van belang dat volgens de Commissie voor de milieueffectrapportage de essentiële informatie voor de besluitvorming in het MER en de aanvulling daarop aanwezig is.
In het MER staat dat de golfsport in Nederland de laatste jaren een enorme groei heeft doorgemaakt. Op basis van cijfers van de Nederlandse Golf Federatie over het aantal golfers en golfbanen in 1992 en 2004 is in het MER geconcludeerd dat het aantal golfers per hole aanzienlijk is toegenomen, namelijk van 67 in 1992 tot 107 in 2004. Het aantal golfbanen in de provincie Utrecht ligt op veertien, wat in verhouding tot het aantal spelers betrekkelijk laag is, zo staat in het MER. In het MER is voorts vermeld dat het totale aanbod van golfbanen in het verzorgingsgebied binnen een straal van 30 kilometer tot het plangebied in 2010 naar verwachting gelijkwaardig zal zijn aan 18,5 18-holes golfbanen, terwijl de behoefte in dit gebied in 2010 naar verwachting zal liggen op 25,8 tot 32,2 golfbanen. De omstandigheid dat uitbreiding van een golfbaan in Spijk met negen holes niet in het MER is opgenomen, zoals [appellanten sub 4] aanvoeren, leidt niet tot een wezenlijk ander beeld. Niet aannemelijk is gemaakt dat het MER geen representatief beeld geeft van de te verwachten behoefte aan golfbanen in een straal van 30 kilometer rondom het plangebied.
Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat uit het MER blijkt dat het plan voorziet in een behoefte en dat het voldoet aan de uit het streekplan voortvloeiende eis dat de golfbaan past bij het verzorgingsniveau van de kern Vianen.
2.6.4. Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan geen strijd oplevert met het provinciale beleid voor Landelijk gebied 2.
2.7. Volgens het college wordt geen afbreuk gedaan aan de door [appellanten sub 4] genoemde kernkwaliteiten voor het Hollands-Utrechts veenweidegebied, dat deel uitmaakt van het Groene Hart, omdat geen sprake is van een karakteristiek veenweidelandschap. Het plangebied bestaat immers uit halfopen landschap met afwisselend grasland, grienden en bosjes en een slagenverkaveling, aldus het college. [appellanten sub 4] hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit standpunt van het college onjuist zou zijn.
Het aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het beleid voor het Groene Hart niet aan de goedkeuring van het plan in de weg staat.
2.8. [appellanten sub 4] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar in eerdere instantie naar voren gebrachte argumenten. In de overwegingen van het bestreden besluit is hierop ingegaan. [appellanten sub 4] hebben in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende argumenten onjuist zou zijn.
2.9. [appellanten sub 3] wonen aan de [locatie a]. Ter hoogte van hun woning liggen aan de overzijde van de Autenasekade de gronden waarop de aanleg van het clubhuis en de driving range is voorzien. Het perceel van [appellanten sub 3] en de gronden waarop aanleg van de driving range is toegestaan, liggen op een afstand van ongeveer 100 meter tot elkaar en daartussen ligt de Autenasekade. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gezien de situering van de woning van [appellanten sub 3], geen aanleiding bestaat voor de vrees dat golfballen op hun perceel zullen belanden. Gelet hierop bestaat evenmin aanleiding voor de vrees dat voor deze woning netten zullen moeten worden geplaatst om dit te verhinderen.
Gezien de afstand van het perceel van [appellanten sub 3] tot de driving range en gezien de omstandigheid dat op de driving range gebruik zal worden gemaakt van zogenoemde 'flood light'-verlichting met een beperkte lichtuitstraling naar de omgeving, zoals het college heeft gesteld, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid ervan heeft kunnen uitgaan dat [appellanten sub 3] als gevolg van het plan geen ernstige lichthinder zullen ondervinden.
De gronden waarop het plan de bouw van het clubhuis mogelijk maakt, liggen op minimaal 250 meter van het perceel van [appellanten sub 3]. Gelet hierop geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat voor de vrees van [appellanten sub 3] voor geluidoverlast.
Nu de ontsluiting van de golfbaan is voorzien op de Limiet en de Merwedekade en niet op de Autenasekade, geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college de door [appellanten sub 3] gevreesde gevolgen van het plan voor de verkeerssituatie op de Autenasekade niet in redelijkheid beperkt heeft kunnen achten.
Hoewel aannemelijk is dat het plan tot gevolg zal hebben dat het uitzicht vanuit de woning van [appellanten sub 3] zal wijzigen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college hieraan zwaarwegend gewicht had moeten toekennen, gezien de voorziene groene inrichting van de golfbaan.
[appellanten sub 3] hebben aangevoerd dat tijdens de aanleg van de golfbaan daling van het grondwaterpeil kan optreden, hetgeen kan leiden tot het verzakken van hun woning en tot scheurvorming. Dit heeft geen betrekking op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Dit betoog kan derhalve buiten beschouwing blijven.
2.10. Tussen partijen is niet in geschil dat het plan voldoende ruimte biedt voor de 150 parkeerplaatsen die volgens het MER ten behoeve van de golfbaan in het weekend benodigd zijn wanneer wordt uitgegaan van een zogenoemde 'worst case situatie'. Op basis van een 'worst case situatie' is in het MER het aantal te verwachten auto's op een weekenddag op 248 geschat. Rekening houdend met een dubbelgebruik van parkeerplaatsen gedurende de dag van 40%, komt het aantal voor de golfbaan benodigde parkeerplaatsen uit op 150, zo staat in het MER. Niet aannemelijk is gemaakt dat het college zich bij het nemen van het bestreden besluit niet in redelijkheid heeft kunnen baseren op de gegevens die op dit punt in het MER zijn opgenomen.
De Afdeling acht het standpunt van het college aannemelijk dat voor de extra parkeerbehoefte die evenementen op de golfbaan met zich brengen een oplossing te vinden is door te voorzien in parkeerruimte buiten het plangebied met inzet van pendelbusjes naar de golfbaan. Dit kan volgens het college worden geregeld in een van gemeentelijke zijde te verlenen evenementenvergunning. In dit verband heeft het college gewezen op de mogelijkheid om te parkeren bij het nabij het plangebied gelegen bedrijventerrein, dat volgens het college voldoende ruimte biedt om aan de parkeerbehoefte te voldoen.
2.10.1. Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen.
2.11. In het MER staat dat de golfbaan wordt ontsloten via de Limiet en de Merwedekade en dat de verkeerintensiteit van de Merwedekade, die een breedte heeft van 2,85 meter, ligt op 1115 passerende motorvoertuigen per etmaal. Volgens het MER bedraagt de relatieve toename van het dagelijks aantal passerende motorvoertuigen op de Merwedekade in een 'worst case situatie' op een weekenddag ongeveer 45% (496 passerende motorvoertuigen), en op een werkdag ongeveer 18% (200 passerende motorvoertuigen). Deze hoge procentuele toename zal, gezien de breedte van de Merwedekade, voor overlast kunnen zorgen, zo staat in het MER.
Ook speelt de verkeersveiligheid volgens het MER vanwege deze geringe breedte een rol, omdat passeren moeilijk gaat. In het MER staat ten aanzien van de verkeersveiligheid anderzijds vermeld dat de Merwedekade in het kader van onderhoudswerkzaamheden op verschillende plaatsen wordt verbreed en dat passeerplaatsen aanwezig zijn. Om deze redenen en omdat het slechts om een stuk van ongeveer 400 meter gaat, is hier slechts een gering negatief effect, zo staat in het MER.
Volgens het college zal als gevolg van het plan met name een toename van verkeer plaatsvinden op de Limiet en de Merwedekade. Uit het MER blijkt dat deze toename zich zal spreiden over de dag, buiten de spits, aldus het college. Het college stelt zich op het standpunt dat de huidige situatie op de Merwedekade door het vele sluipverkeer in de spits op weekdagen lastig is, maar dat de wegbeheerder geen bezwaar tegen het plan heeft geuit.
2.11.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de Merwedekade wat betreft verkeersintensiteit reeds in de huidige situatie overbelast is. Het argument van het college dat het waterschap, als wegbeheerder, geen bezwaren tegen het plan heeft geuit, acht de Afdeling niet overtuigend. Op het college rust immers de plicht om zich zelfstandig een mening te vormen over de gevolgen van het plan voor de verkeerssituatie ter plaatse van de Merwedekade. Ter zitting is gebleken dat de in het MER beschreven verbreding van de Merwedekade niet plaatsvindt op het deel van de Merwedekade dat dient ter ontsluiting van de golfbaan. Gezien de beperkte breedte van de Merwedekade is aannemelijk dat de in het MER beschreven verdere toename van de bestaande hoge verkeersintensiteit op de Merwedekade, die het plan tot gevolg heeft, ook zal leiden tot een verslechtering van de situatie op het gebied van de verkeersveiligheid. Dit geldt met name wanneer het verkeer van en naar de golfbaan en het overige verkeer over de Merwedekade elkaar op die weg moet passeren.
Gelet op het voorgaande heeft het college redelijkerwijs niet zonder onderzoek door een deskundige op het gebied van verkeer kunnen oordelen dat de ontsluiting van het plangebied, met name voor zover deze ontsluiting geschiedt via de Merwedekade, uit een oogpunt van zowel verkeersintensiteit als verkeersveiligheid voldoende is. Een rapport met de resultaten van zodanig onderzoek is evenwel niet voorhanden.
2.12. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 1] en [appellanten sub 4] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het door hen aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen van [appellante sub 1] en [appellanten sub 4] zijn ongegrond.
2.13. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] hebben aangevoerd met betrekking tot de ontsluiting van het plangebied aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] zijn gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.14. Ten aanzien van [appellante sub 1] en [appellanten sub 4] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wat betreft [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 2 september 2008, kenmerk 2008INT212967;
III. verklaart de beroepen van [appellante sub 1] en [appellanten sub 4] ongegrond;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellanten sub 2] en € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellanten sub 3] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.C. van Geel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Geel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009