ECLI:NL:RVS:2009:BK4299

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200809279/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering bouwvergunning voor verbouwing carport tot blokhut op Texel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 14 november 2008, waarin het college van burgemeester en wethouders van Texel een bouwvergunning voor de verbouwing van een carport tot blokhut had geweigerd. Het college had eerder op 27 mei 2004 een vrijstelling en bouwvergunning verleend, maar na bezwaar van [belanghebbenden] werd deze vergunning op 3 mei 2007 ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat het college het verzoek om vrijstelling opnieuw moest voorleggen aan de gemeenteraad van Texel, wat leidde tot het hoger beroep van [appellant]. Tijdens de zittingen op 17 juni en 4 november 2009 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.L.M. Frantzen, en het college vertegenwoordigd werd door mr. C.H. Witte.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de aanvraag om bouwvergunning en het verzoek om vrijstelling op 21 januari 2004 zijn ingediend, en dat deze vóór de inwerkingtreding van nieuwe regelgeving ter inzage zijn gelegd. De Afdeling concludeert dat het college niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), omdat het bouwplan betrekking heeft op een niet-agrarische functie in het buitengebied, waarvoor altijd een verklaring van geen bezwaar vereist is. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200809279/1/H1.
Datum uitspraak: 25 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 14 november 2008 in zaken nrs. 07/1428 (tevens archiefdossier 05/1203) in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Texel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Texel (hierna: het college) aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een carport tot blokhut op het perceel Oude Dijkje 4 te De Koog (hierna: het perceel).
Bij besluit van 3 mei 2007 heeft het college het door [belanghebbenden] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw gegrond verklaard en alsnog vrijstelling en bouwvergunning geweigerd.
Bij uitspraak van 14 november 2008, verzonden op 21 november 2008, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 mei 2007 vernietigd en bepaald dat het college het verzoek om vrijstelling dient door te zenden aan de gemeenteraad van Texel, zijnde het bevoegde orgaan om op dit verzoek te beslissen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbenden] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, is verschenen. Verder is daar [belanghebbende], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
Er zijn nog stukken ontvangen van [appellant] en het college.
De Afdeling heeft de zaak verder behandeld ter zitting van 4 november 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.L.M. Frantzen, voornoemd, en het college vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwwerk betreft een blokhut van bijna 50 m2, die is gesitueerd nabij de zuidwestelijke grens van het perceel. De blokhut dient onder meer voor de ontvangst van groepen die de op het perceel aanwezige beeldentuin bezoeken.
2.2. [appellant] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat voor de blokhut slechts bouwvergunning kon worden verleend nadat de gemeenteraad een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) had verleend. Volgens [appellant] is een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, te verlenen door het college, voldoende.
2.2.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, zoals deze gold ten tijde van belang, kan de gemeenteraad, behoudens het tweede en het derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten een verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
Ingevolge het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen.
2.2.2. Bij besluit van 19 juli 2005, gepubliceerd in het Provinciaal Blad 2006, nr. 48, en in werking getreden op 3 augustus 2006, hebben gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: gedeputeerde staten) categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO aangewezen.
In onderdeel 4 van dit besluit is het volgende bepaald: "Dit beleid treedt in werking op de dag na bekendmaking ervan in het Provinciaal Blad. Het vervangt ons beleid zoals vastgesteld bij besluit van 10 februari 2004, kenmerk 2004-4749 en herzien bij besluit van 28 september 2004, kenmerk 2004-42025. Op aanvragen om bouw- en aanlegvergunning die op de datum van inwerkingtreding reeds ter inzage zijn gelegd conform artikel 19a, vierde lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening blijft ons beleid van 10 februari 2004, zoals herzien op 28 september 2004, van toepassing."
2.2.3. De aanvraag om bouwvergunning, en daarmee het verzoek om vrijstelling, is ingediend op 21 januari 2004. Niet in geschil is dat de aanvraag en het verzoek vóór 3 augustus 2006 ter inzage zijn gelegd. Op grond van onderdeel 4 van het besluit van gedeputeerde staten van 19 juli 2005 moet daarom worden vastgesteld dat de bevoegdheid van het college om vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen, moet worden bepaald aan de hand van de in dat onderdeel genoemde besluiten van gedeputeerde staten van 10 februari 2004 en 28 september 2004. Blijkens deze besluiten betreffen zowel de vestiging als wijziging van niet-agrarische functies in het buitengebied speerpunten van beleid, waarvoor altijd een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO nodig is. Nu het bouwplan betrekking heeft op een zodanige niet-agrarische functie, was het college derhalve niet bevoegd krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen. Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009
17.