200809174/1/M2.
Datum uitspraak: 25 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
Bij besluit van 20 december 2007 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting, vanwege de spoorweg "traject 180" voor de gevels van de in dit besluit genoemde te saneren woningen en school vastgesteld. Tevens heeft de minister bij dit besluit maatregelen vastgesteld die strekken tot het terugbrengen van de geluidbelasting van de betrokken woningen en de school.
Bij besluit van 10 november 2008 heeft de minister het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2008, beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De minister heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.J.C. van Amerongen en drs. M. Sartorius, is verschenen. Voorts is ter zitting het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal, vertegenwoordigd door A. Kroes, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen dit besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken.
2.1.1. Het primaire besluit behelst twee van elkaar te onderscheiden besluiten:
1. De vaststelling van de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting, als bedoeld in artikel 4.23, tweede lid, van het Besluit geluidhinder en
2. de vaststelling van maatregelen als bedoeld in het derde lid van dat artikel.
2.1.2. Ingevolge artikel 4.18, eerste lid, van het Besluit geluidhinder stellen burgemeester en wethouders een programma van maatregelen op, die naar hun oordeel in aanmerking komen om de geluidsbelasting, vanwege de spoorweg, van de gevel van de in artikel 4.17 bedoelde woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en aan de grens van de in dat artikel bedoelde geluidsgevoelige terreinen, zoveel mogelijk te beperken tot 55 dB(A) en om zo nodig te voldoen aan artikel 4.25.
Ingevolge 4.23, eerste lid, van het Besluit geluidhinder leggen burgemeester en wethouders het ingevolge artikel 4.18 opgestelde saneringsprogramma onverwijld voor aan de minister.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel stelt de minister na ontvangst van zodanig saneringsprogramma, de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting, vanwege de spoorweg, van de gevel van de woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, onderscheidenlijk aan de grens van geluidsgevoelige terreinen vast waarop het saneringsprogramma betrekking heeft.
Ingevolge het derde lid stelt de minister ten aanzien van elk van de daarvoor in aanmerking komende gevallen maatregelen vast die strekken tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege de spoorweg, van de gevel van de betrokken woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen, onderscheidenlijk aan de grens van de geluidsgevoelige terreinen, tot het bij het besluit, bedoeld in het tweede lid, vastgestelde waarde. De maatregelen strekken tevens, afhankelijk van de hoogte van deze waarde, tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege de spoorweg, binnen de woning of het andere geluidsgevoelige gebouw tot de in artikel 4.25 bedoelde waarde.
2.1.3. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 27 mei 2009, in zaak nr.
200805817/1/M2, heeft overwogen raakt een besluit tot vaststelling van hogere waarden in het kader van de zogenoemde sanering van (spoor)weglawaai in ieder geval rechtstreeks de belangen van alle personen die als omwonenden of gebruiker van grond feitelijke geluidbelasting van het saneren traject ondervinden.
Bij het primaire besluit zijn hogere grenswaarden vastgesteld voor onder meer de woning van [appellant]. [appellant] is dan ook in zoverre belanghebbende bij dat besluit.
2.1.4. Met een besluit tot vaststelling van maatregelen krachtens artikel 4.23, derde lid, van het Besluit geluidhinder wordt beoogd de geluidbelasting op de betrokken gevels te reduceren tot de vastgestelde waarde, bedoeld in het tweede lid, en zo nodig, tot de binnenwaarde, bedoeld in het derde lid. Het besluit behelst een keuze tussen de verschillende mogelijkheden, zoals bron- en overdrachtsmaatregelen, om de geluidbelasting te reduceren. Verder is de bepaling van ten hoogste toelaatbare waarde mede afhankelijk van de mogelijkheden om maatregelen te treffen om de geluidbelasting te reduceren, en de keuzen daarin. Anderzijds wordt de keuze van de maatregelen mede beïnvloed door de vast te stellen ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Voorts wordt bij de vaststelling van maatregelen impliciet geoordeeld dat de maatregelen voldoende zijn om de benodigde geluidreductie te bewerkstelligen en dat er geen betere alternatieven zijn.
Gelet op het vorenstaande, in het bijzonder de samenhang tussen de vaststelling van hogere waarden en de vaststelling van de maatregelen, is de Afdeling van oordeel dat bij beide besluiten in beginsel eenzelfde kring van personen of entiteiten als belanghebbenden zijn aan te merken. Dit betekent dat ook bij een besluit tot vaststelling van maatregelen in ieder geval alle personen die als omwonenden of gebruiker van grond feitelijke geluidbelasting van het saneren traject ondervinden, als belanghebbenden moeten worden aangemerkt. Hiermee komt de Afdeling terug van haar onder de gelding van het per 1 januari 2007 ingetrokken Besluit geluidhinder spoorwegen gevormde jurisprudentie, die inhoudt dat bij een besluit tot vaststelling van maatregelen als bedoeld in artikel 27, negende lid, van het Besluit geluidhinder spoorwegen uitsluitend degenen wiens belang bij een mogelijk besluit tot subsidiering van de vastgestelde maatregelen kan zijn betrokken, als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt (uitspraken van 23 januari 2008, in zaak nr. 200702799/1 en 21 mei 2008, in zaak nr.
200703194/1).
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] ook belanghebbende is bij het besluit tot vaststelling van de maatregelen, als bedoeld in artikel 4.23, derde lid, van het Besluit geluidhinder en daartegen bezwaar en beroep kon instellen.
2.2. Het beroep richt zich uitsluitend tegen de vaststelling van de maatregelen, in het bijzonder tegen het geluidscherm dat ter hoogte van zijn woning wordt opgericht. [appellant] voert aan dat hij schaduwhinder zal ondervinden van dat geluidscherm.
2.2.1. Dit bezwaar moet in deze procedure buiten beschouwing blijven, aangezien dit in het kader van daarvoor geëigende planologische procedures, zoals het wijzigen of vaststellen van een bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit, aan de orde kan komen.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009