ECLI:NL:RVS:2009:BK4316

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902537/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • J.G.C. Wiebenga
  • G.N. Roes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Slikkerveer door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 november 2009 uitspraak gedaan over het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland om goedkeuring te onthouden aan het bestemmingsplan "Slikkerveer" dat door de raad van de gemeente Ridderkerk was vastgesteld. Het college had op 27 januari 2009 besloten dat het plan niet in overeenstemming was met de goede ruimtelijke ordening, met name omdat het plan de mogelijkheid bood voor nieuwbouw in de Keurzone van een primaire waterkering langs de Nieuwe Maas. Dit was in strijd met het beleid uit de Nota Regels voor Ruimte, en er had geen overleg plaatsgevonden met de waterbeheerder, wat volgens het college noodzakelijk was.

De appellante, die een vrijstaande woning op haar perceel wilde bouwen, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 5 oktober 2009 heeft zij haar argument dat haar perceel buiten de Keurzone ligt, ingetrokken. De Afdeling heeft overwogen dat het college terecht goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" en de dubbelbestemming "Primair waterkeringsdoeleinden". De Afdeling oordeelde dat het college vrij was om anders te besluiten dan in eerdere besluiten, omdat het huidige plan was opgesteld naar aanleiding van een onthouding van goedkeuring van rechtswege. De Afdeling concludeerde dat de beroepsgronden van de appellante geen aanleiding gaven om het besluit van het college te vernietigen, en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200902537/1/R1.
Datum uitspraak: 25 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2009, kenmerk PZH-2009-26011, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Ridderkerk (hierna: de raad) bij besluit van 5 juni 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Slikkerveer" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 13 mei 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[belanghebbende] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2009, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.J. Visser, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door ing. E. Schepers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door ing. S. Jonkman-Bervoets, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende], bijgestaan door mr. D.A. Soesbergen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan is mede opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de WRO. Het plan heeft betrekking op de wijk Slikkerveer in Ridderkerk en is in hoofdzaak consoliderend van aard. Het plan voorziet - voor zover hier van belang - in de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen voor de bouw van een vrijstaande woning op het perceel van [appellante] aan de Reijerweg, kadastraal bekend gemeente Ridderkerk, sectie A, nrs. 8055 en 8502 (hierna: het perceel van [appellante]).
2.3. Bij het bestreden besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de hiervoor genoemde vrijstellingsmogelijkheid ziet op gronden die zijn gelegen in de Keurzone van de primaire waterkering langs de Nieuwe Maas. Nieuwbouw in de Keurzone van een primaire waterkering is volgens het college in strijd met het beleid uit de Nota Regels voor Ruimte. Over dit onderdeel van het plan heeft met de waterbeheerder ten onrechte geen overleg plaatsgevonden als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 (hierna: Bro 1985), aldus het college. Verder is volgens het college de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel niet aannemelijk gemaakt. Gelet op het voorgaande heeft het college goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" met de aanduiding 'vrijstaand' en de dubbelbestemming "Primair waterkeringsdoeleinden" wat betreft het perceel van [appellante].
2.4. Ter zitting heeft [appellante] haar beroepsgrond dat haar perceel is gelegen buiten de Keurzone van een primaire waterkering, ingetrokken.
2.5. [appellante] kan zich niet verenigen met de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" met de aanduiding 'vrijstaand' en de dubbelbestemming "Primair waterkeringsdoeleinden" wat betreft haar perceel. Zij betoogt dat het het college niet heeft vrijgestaan om in het bestreden besluit een ander oordeel in te nemen dan in het besluit van 31 oktober 2006, kenmerk DRM/ARW/06/3389A (hierna: het besluit van 31 oktober 2006), nu geen sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden.
Verder voert [appellante] aan dat de beleidsregel uit de Nota Regels voor Ruimte die nieuwbouw in de Keurzone van primaire waterkeringen uitsluit, onverbindend is. In dit verband wijst zij er op dat het Waterschap Hollandse Delta nieuwbouw in de Keurzone onder voorwaarden toelaat. Met de regeling in het plan is voldoende zeker gesteld dat de belangen van de waterkering worden betrokken bij de uiteindelijke besluitvorming, aldus [appellante]. Zij betoogt dat gelet hierop geen overleg met besturen van bij het plan betrokken waterschappen behoefde te worden gepleegd en de uitvoerbaarheid van het plandeel voldoende is verzekerd. Tot slot voert [appellante] aan dat de provinciale planologische commissie geen opmerkingen heeft gemaakt over het plan op dit punt. [appellante] verzoekt het bestreden besluit op dit punt te vernietigen en zo mogelijk zelf voorziend goedkeuring aan het plandeel te verlenen.
2.6. Bij besluit van 27 februari 2006 heeft de raad het bestemmingsplan "Slikkerveer" vastgesteld. Dat plan voorzag onder meer in de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen voor de bouw van een vrijstaande woning op het perceel van [appellante]. Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het college goedkeuring verleend aan het plan op dit punt. In de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2007 in zaak nr.
200608803/1, is vastgesteld dat ingevolge artikel 28, derde lid, van de WRO van rechtswege goedkeuring aan het plan "Slikkerveer" is onthouden. Verder heeft de Afdeling overwogen dat het besluit van 31 oktober 2006 moet worden aangemerkt als een intrekking van de onthouding van goedkeuring van rechtswege. De Afdeling heeft dit in strijd met de rechtszekerheid geacht en heeft het besluit van 31 oktober 2006 vernietigd.
[appellante] heeft tegen de onthouding van goedkeuring van rechtswege beroep ingesteld. Bij uitspraak van 4 maart 2008 in zaak nr. 200707041/2, heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij het volgende overwogen:
Anders dan [appellante] betoogt, is de figuur van de onthouding van goedkeuring van rechtswege, gelet op de geschiedenis bij de totstandkoming van artikel 28, derde lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, niet bedoeld om voortvarendheid van de bestemmingsplanprocedure te waarborgen, maar om te voorkomen dat de raad belang zou kunnen hebben bij te late toezending van het bestemmingsplan ter goedkeuring aan het college, om zo als het ware een fictieve goedkeuring uit te lokken (Kamerstukken I, 1984-1985, 14 889, nr. 22A, p. 32-33). De gevolgen van de onthouding van goedkeuring vloeien direct voort uit de wet. Vernietiging van de van rechtswege ontstane onthouding van goedkeuring op inhoudelijke gronden zou afbreuk doen aan het wettelijke systeem.
2.6.1. Het thans voorliggende plan voorziet in dezelfde bestemmingsregeling voor het perceel van [appellante] als het op 27 februari 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Slikkerveer". In het plan is aan het perceel van [appellante] de bestemming "Woondoeleinden" en de dubbelbestemming "Primair waterkeringsdoeleinden" toegekend. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Primair waterkeringsdoeleinden" primair bestemd voor dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat op deze gronden ten behoeve van de primaire bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat bouwwerken ten behoeve van secundaire bestemmingen op deze gronden slechts toelaatbaar zijn, indien daarvoor vrijstelling door het college van burgemeester en wethouders is verleend. Vrijstelling kan worden verleend indien het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat, alvorens omtrent het verlenen van vrijstelling ten behoeve van de secundaire bestemmingen te beslissen, het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwint bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
2.7. De Afdeling stelt voorop dat thans een plan voorligt dat is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de WRO naar aanleiding van een onthouding van goedkeuring van rechtswege. Aan het besluit van 31 oktober 2006 komt geen betekenis meer toe in het kader van deze procedure. Gelet hierop stond het het college vrij om thans anders te besluiten dan het in het besluit van 31 oktober 2006 heeft gedaan.
2.8. Artikel 10, eerste volzin, van het Bro 1985 luidt: "Bij de voorbereiding van een structuurplan, een bestemmingsplan of een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening pleegt het college van burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan of de vrijstelling betrokken waterschappen."
2.8.1. Niet in geschil is dat in het onderhavige geval geen overleg als bedoeld in artikel 10, eerste volzin, van het Bro 1985, heeft plaatsgevonden.
2.8.2. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 12 augustus 2009 in zaak nr.
200806771/1/R2, blijkt uit de Nota van toelichting bij de wijziging van artikel 10 van het Bro 1985 (blz. 3; Stb. 2000, 234) dat met de eerste volzin van artikel 10 van het Bro 1985 is beoogd een verplichting tot overleg met de betrokken waterschappen aan het college van burgemeester en wethouders op te leggen. Het is niet aan het college van burgemeester en wethouders om te beoordelen of het waterschap wordt betrokken bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.
De omstandigheid dat het in het onderhavige geval slechts om een bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling gaat, waarbij in de voorschriften is bepaald dat alvorens omtrent het verlenen van vrijstelling ten behoeve van de secundaire bestemmingen te beslissen, het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwint bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden, kan derhalve geen aanleiding zijn om af te zien van overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen.
Gelet op het voorgaande heeft het college terecht geconstateerd dat het overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen bij de voorbereiding van dit plandeel in strijd met artikel 10, eerste volzin, van het Bro 1985 achterwege is gelaten.
Het feit dat het Waterschap Hollandse Delta op 20 april 2009 aan de gemeente een brief heeft gezonden aangaande de voornoemde vrijstellingsmogelijkheid kan niet tot een ander oordeel leiden. Overigens is in deze brief uitsluitend opgemerkt dat door het in artikel 26 van de planvoorschriften aangegeven verplichte advies, het belang van de waterkering voldoende kan worden gewaarborgd.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan in zoverre in strijd met artikel 10, eerste volzin, van het Bro 1985 is vastgesteld. Het college heeft dan ook met recht goedkeuring aan het plan op dit punt onthouden. In verband hiermee behoeven de overige beroepsgronden van [appellante] geen bespreking.
Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009
466.