ECLI:NL:RVS:2009:BK4320

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901825/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Eindhoven inzake geldelijke bijdrage

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven, waarbij haar aanvraag om een geldelijke bijdrage op 31 januari 2007 buiten behandeling is gesteld. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 29 januari 2009 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep heeft ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 oktober 2009 behandeld. De Afdeling oordeelt dat het college ten onrechte de aanvraag van [appellante] buiten behandeling heeft gesteld, omdat het college al over de benodigde gegevens beschikte in het kader van een eerdere aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college van 7 augustus 2007. Het college wordt opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en moet de proceskosten van [appellante] vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 25 november 2009.

Uitspraak

200901825/1/H2.
Datum uitspraak: 25 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 januari 2009 in zaak nr. 07/2993 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) een aanvraag van [appellante] om een geldelijke bijdrage buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2009, verzonden op 3 februari 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief van 11 maart 2009, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 12 maart 2009 en doorgezonden naar de Raad van State, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 april 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2009, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.W. van de Wege, advocaat te Eindhoven, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Paragraaf 3.3.7 van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven (hierna: de Reductieregeling) heeft als opschrift "Bevordering maatschappelijke participatie (reductieregeling)".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Reductieregeling, zoals deze voor het jaar 2006 luidde, verstrekt het college een subsidie voor activiteiten in het kader van sport, recreatie en cultuur alsmede voor kosten verbonden aan de activiteiten van Buurtbedrijven Eindhoven, indien wordt voldaan aan de volgende criteria:
a. de alleenstaande, alleenstaande ouder of het gezin heeft woonplaats in Eindhoven; en
b. de alleenstaande, alleenstaande ouder of het gezin heeft een inkomen dat niet hoger is dan 110% van het sociaal minimum en
c. de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin heeft gedurende ten minste 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag een inkomen genoten zoals genoemd onder b.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college haar aanvraag om een geldelijke bijdrage in het kader van de Reductieregeling ten onrechte met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling heeft gesteld op de grond dat zij binnen de haar bij brief van 10 januari 2007 gestelde termijn geen bewijsstukken heeft overgelegd van haar inkomen over de maanden november 2005 tot en met 30 mei 2006. [appellante] voert aan dat het college reeds over de benodigde gegevens beschikte in het kader van de aanvraag voor een uitkering ingevolgde de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb).
2.3. Het betoog slaagt. [appellante] heeft weliswaar naar aanleiding van de haar bij brief van 10 januari 2007 gestelde termijn niet schriftelijk gereageerd, maar - naar zij stelt - telefonisch contact opgenomen met de Dienst, Werk Zorg en Inkomen (hierna: de Dienst) en daarbij aangegeven de benodigde gegevens niet te kunnen overleggen, omdat zij niet over ander inkomen beschikte dan haar alimentatie. Ook stelt zij daarover contact te hebben gehad met een baliemedewerker van de Dienst. Deze medewerker zou hebben geconstateerd dat de gegevens met betrekking tot de alimentatie in het Wwb-dossier aanwezig waren. Aangezien [appellante] in de loop van deze procedure consequent op deze gang van zaken heeft gewezen en dit door het college - dat niet ter zitting is verschenen - niet is weersproken, acht de Afdeling de door [appellante] geschetste gang van zaken aannemelijk. Verder is evenmin door het college weersproken dat het reeds over gegevens beschikte in het kader van haar aanvragen om een uitkering ingevolge de Wwb. Aan de omstandigheid dat het college ter zitting van de rechtbank heeft ontkend dat het beschikt over de alimentatiegegevens van [appellante], gaat de Afdeling voorbij, nu het college de Afdeling daarover ter zitting geen toelichting heeft kunnen verschaffen. In aanmerking voorts genomen dat het college [appellante] bij de brief van 10 januari 2007 had meegedeeld dat bankafschriften niet als bewijsmiddel worden aanvaard en [appellante] in haar contact met de Dienst heeft vermeld dat zij van haar alimentatie uitsluitend bankafschriften kan overleggen, komt de Afdeling, gelet op het voorgaande, en anders dan de rechtbank, tot de slotsom dat het college de aanvraag van [appellante] niet wegens het ontbreken van voldoende gegevens buiten behandeling kon stellen.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 augustus 2007 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen waarbij de aanvraag in behandeling wordt genomen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 januari 2009 in zaak nr. 07/2993;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven van 7 augustus 2007, kenmerk 1359113/148856;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009
47-616.