200907040/2/M2.
Datum uitspraak: 20 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VDS Technische Industrie B.V., gevestigd te Hapert, gemeente Bladel,
verzoekster,
het college van burgemeester en wethouders van Bladel,
verweerder.
Bij besluit van 27 juli 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bladel (hierna: het college) op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) een maatwerkvoorschrift gesteld voor de door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VDS Technische Industrie B.V. (hierna: VDS) gedreven inrichting aan de Industrieweg 29 te Hapert.
Tegen dit besluit heeft VDS bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2009, beroep ingesteld. De Raad van State heeft met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht het beroepschrift ter behandeling als bezwaarschrift doorgezonden aan het college.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2009, heeft VDS de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[belanghebbende A] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 november 2009, waar VDS, vertegenwoordigd door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te Zoetermeer, J.P.J.M. van Meijl en M.C. Smulders, en het college, vertegenwoordigd door ing. J.J. van den Borne en M.C.J H. van Sas, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende A], vertegenwoordigd door mr. M. Brüll, advocaat te Helmond, en [belanghebbende B], als partij gehoord.
2.1. Bij het bestreden besluit is op grond van artikel 2.1, derde lid, van het Activiteitenbesluit een maatwerkvoorschrift gesteld ten aanzien van door de inrichting veroorzaakte maximale sterkte van trillingen in kantoorruimten van de dichtstbijzijnde bedrijven, waaronder het bedrijfsgebouw van [belanghebbende A].
2.2. VDS voert aan dat artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit geen grondslag kan bieden voor het bij het bestreden besluit gestelde maatwerkvoorschrift ten aanzien van trillinghinder, nu dit aspect in artikel 2.23 van het Activiteitenbesluit uitputtend is geregeld. Daarnaast stelt VDS zich op het standpunt dat aan het bestreden besluit geen deugdelijk onderzoek ten grondslag ligt. In dit verband merkt VDS op dat uit een in opdracht van haar door Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. opgesteld rapport blijkt dat aan het bij het bestreden besluit gestelde maatwerkvoorschrift niet kan worden voldaan.
2.2.1. Op grond van artikel 2.1, derde lid, van het Activiteitenbesluit, kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot de zorgplicht zoals omschreven in het eerste lid van dit artikel voor zover het betreffende aspect bij of krachtens het Activiteitenbesluit niet uitputtend is geregeld.
Op grond van artikel 2.23, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, mogen trillingen, veroorzaakt door de tot de inrichting behorende installaties of toestellen alsmede de tot de inrichting toe te rekenen werkzaamheden of andere activiteiten, in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten niet meer bedragen dan de trillingsterkte, genoemd in tabel 2 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B «Hinder voor personen in gebouwen» van de Stichting Bouwresearch Rotterdam, voor de gebouwfunctie wonen.
Op grond van artikel 2.23, derde lid, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift het eerste lid niet van toepassing verklaren en een andere trillingssterkte toelaten.
2.2.2. Niet in geschil is dat kantoorruimten niet zijn aan te merken als geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten in de zin van artikel 2.23, eerste lid, van het Activiteitenbesluit. De vraag is of, nu artikel 2.23 van het Activiteitenbesluit slechts ziet op bepaalde categorieën gebouwen, het aspect trillinghinder, derhalve niet uitputtend is geregeld. De toelichting bij het Activiteitenbesluit biedt hierover geen uitsluitsel. De voorzitter acht het standpunt van het college dat het aspect trillinghinder in artikel 2.23 van het Activiteitenbesluit niet uitputtend is geregeld, niet boven alle twijfel verheven. Nu het niet uitputtend geregeld zijn, een vereiste is voor het stellen van maatwerkvoorschriften op grond van artikel 2.1, derde lid, van het Activiteitenbesluit, staat voorshands niet vast dat dit artikel aan het bij het bestreden besluit gestelde maatwerkvoorschrift ten grondslag kan worden gelegd.
Aan het bestreden besluit ligt een door de SRE Milieudienst opgesteld trillingsrapport van 31 maart 2009 ten grondslag. In dit rapport wordt enkel aangegeven dat in de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B «Hinder voor personen in gebouwen» van de Stichting Bouwresearch neergelegde richtwaarden voor trillingssterkten in kantoorgebouwen vanwege het inwerking zijn van de inrichting worden overschreden. Uit dit rapport blijkt niet dat is onderzocht of VDS aan het gestelde maatwerkvoorschrift ten aanzien van trillinghinder kan voldoen. Volgens VDS blijkt uit het in haar opdracht door Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. opgestelde trillingsrapport van 10 juli 2009 dat zij niet aan het maatwerkvoorschrift kan voldoen. De voorzitter acht voorshands onvoldoende aangetoond dat VDS wel aan het gestelde maatwerkvoorschrift kan voldoen.
2.3. Gezien het voorgaande is niet buiten twijfel dat het college de in het bestreden maatwerkvoorschrift opgenomen trillingsnorm heeft mogen stellen. De voorzitter acht het in elk geval uitgesloten dat VDS zonder ingrijpende voorzieningen aan het maatwerkvoorschrift kan voldoen. Hij neemt verder in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat het college VDS pas aan de in het maatwerkvoorschrift gestelde norm wil houden nadat de rechtmatigheid van het bestreden besluit in beroep is komen vast te staan. De voorzitter is van oordeel dat dit aanleiding vormt het bestreden besluit te schorsen. Hiertegenover staat het belang van [belanghebbende A] bij het maatwerkvoorschrift, vanwege de trillinghinder die zij stelt te ondervinden. Dat belang weegt echter niet zo zwaar, dat er aanleiding is het schorsingsverzoek van VDS af te wijzen.
2.4. De voorzitter ziet derhalve aanleiding tot het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bladel van 27 juli 2009, kenmerk 2009.060;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bladel tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VDS Technische Industrie B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bladel aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VDS Technische Industrie B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2009