200808851/1/R2.
Datum uitspraak: 25 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van 14 oktober 2008, kenmerk 5.1/2008012031, heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Tynaarlo (hierna: de raad) bij besluit van 11 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Facet-bestemmingsplan waterberging en natuurontwikkeling herinrichting Peize".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben zowel het college van burgemeester en wethouders namens de raad als het dagelijks bestuur van het waterschap Noorderzijlvest een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Deze stukken zijn aan de partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2009, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door W.F.R. Feenstra, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door J.E. Ploeger, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [secretaris] van de Bestuurscommissie voor de herinrichting Peize. Eveneens zijn ter zitting mr. J.J. Feunekes en ing. G. Zeemans, ambtenaren in dienst van het waterschap Noorderzijlvest, verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in de aanwijzing van een aantal polders ten zuidwesten van Groningen ten behoeve van waterberging en natuur, hetgeen met zich brengt dat deze polders onderdeel van het normale waterhuishoudkundige systeem zullen uitmaken of als overloopgebied dienen in tijden van extreme neerslag. Het plangebied beslaat gronden van zowel de gemeente Noordenveld als de gemeente Tynaarlo. Het vaststellingsbesluit van de raad en het bestreden besluit zien alleen op de gronden binnen de gemeente Tynaarlo.
2.3. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de goedkeuring van het plan door het college waarin de gronden in het plangebied de dubbelbestemming "Waterberging en natuur" hebben gekregen.
2.4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de voor "Waterberging en natuur" aangewezen gronden, naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de berging van water, het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden, waaronder ook dagrecreatieve voorzieningen zijn begrepen, en de bescherming van archeologische en ecologische waarden.
In het geldende bestemmingsplan "Buitengebied", vastgesteld op 10 september 1996 door de raad van de gemeente Eelde, goedgekeurd op 18 april 1997 door het college, zijn de gronden van [appellant] in de gemeente Tynaarlo bestemd voor "Esdorpenlandschap" en "Laagveenontginningen en beekdalen". De desbetreffende gronden zijn ingevolge deze bestemmingen onder meer aangewezen voor het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden van een esdorpenlandschap en laagveenontginningen en beekdalen en eveneens voor de uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf.
2.5. [appellant] exploiteert een veehouderij in en nabij het plangebied. Hij betoogt dat de agrarische bestemming van zijn landerijen behouden dient te blijven zodat hij in de toekomst zijn landbouwkundige activiteiten kan voortzetten. Het bestemmingsplan "Facet-bestemmingsplan waterberging en natuurontwikkeling herinrichting Peize" staat daarnaast in de weg aan de noodzakelijke schaalvergroting van agrarische bedrijven, zo stelt [appellant].
2.5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de agrarische activiteiten uitgeoefend kunnen blijven worden omdat de dubbelbestemming "Waterberging en natuur" geen beperking oplevert ten opzichte van de vigerende bestemmingen. Ook sluit deze dubbelbestemming schaalvergroting van agrarische bedrijven niet uit.
2.5.2. De Afdeling overweegt dat ingevolge het voorliggende plan de bestemmingen "Esdorpenlandschap" en "Laagveenontginningen en beekdalen", die gelden ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied", van kracht blijven zodat op de desbetreffende gronden die in het voorliggende plan tevens zijn bestemd voor "Waterberging en natuur", de uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf mogelijk blijft. Ook de mogelijkheden voor [appellant] om zijn agrarische bedrijfsactiviteiten te vergroten zijn niet gewijzigd. Het college heeft met juistheid overwogen dat het bestemmingsplan "Facet-bestemmingsplan waterberging en natuurontwikkeling herinrichting Peize" zich daar niet tegen verzet.
2.6. [appellant] stelt dat de aan zijn huiskavel grenzende waterberging en het verhogen van het waterpeil een bedreiging vormen voor zijn landbouwbedrijf. Het water kan ziekten verspreiden, zodat zijn melkverkoop kan worden belemmerd. Voorts betoogt [appellant] dat de te verwachten kosten van de herverkaveling niet in de prijs van zijn producten kunnen worden doorberekend. Ten slotte betoogt [appellant] in beroep en ter zitting dat ten onrechte een ruiterpad en een fietspad achter zijn huiskavel kunnen worden gerealiseerd. [appellant] acht dit in strijd met het inrichtingsplan "Herinrichting Peize" uit 2008 (hierna: het inrichtingsplan) omdat deze voorzieningen het vergroten van zijn huiskavel onmogelijk maken. Ook vreest hij dat honden op deze paden zijn vee zullen verstoren.
2.6.1. Het college stelt dat de feitelijke inrichting van het gebied als waterberging plaatsvindt op basis van het inrichtingsplan, terwijl het bestemmingsplan dit alleen juridisch-planologisch mogelijk maakt. De realisering van het ruiterpad is reeds mogelijk op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied" en wordt niet eerst op basis van het in geding zijnde plan mogelijk gemaakt. De kosten van herverkaveling en schade als gevolg van vervuild water hebben eveneens geen betrekking op dit plan, aldus het college. Onevenredige schade als gevolg van vervuild water kan eventueel worden vergoed via de Nadeelcompensatieregeling van het waterschap Noorderzijlvest.
2.6.2. Het betoog van [appellant] dat de waterberging en het verhogen van het waterpeil een bedreiging vormen voor zijn landbouwbedrijf is niet nader onderbouwd. Dat zijn melkverkoop zal worden belemmerd als gevolg van door het water verspreide ziekten heeft [appellant] voorts niet aannemelijk gemaakt. De Afdeling stelt verder vast dat de herverkaveling niet voortvloeit uit het in geding zijnde plan, maar uit doelstellingen in het kader van het inrichtingsplan. De kosten die herverkaveling met zich zou brengen, daargelaten de vraag of [appellant] zijn gronden voor herverkaveling zal aanbieden, kunnen daarom in deze procedure niet aan de orde komen.
Blijkens het inrichtingsplan, waartegen door [appellant] geen bezwaar is gemaakt en dat hier niet ter beoordeling staat, is het ruiterpad geprojecteerd vanaf de Schelfhorst, via de kade van het (Omgelegde) Eelderdiep naar het zuiden en via bestaande zandwegen naar de Mars. Het verharde fietspad komt volgens het inrichtingsplan te liggen op de oostelijke kade van het Omgelegde Eelderdiep in noordelijke richting tot aan de Madijk. Voorts passen het ruiterpad en het fietspad in het bestemmingsplan "Buitengebied" en is ter zitting vast komen te staan dat beide paden evenwijdig langs de kade van het (Omgelegde) Eelderdiep zullen lopen. In verband hiermede wordt de eventuele realisering van een voldoende grote en aaneengesloten huiskavel niet door het ruiterpad en/of het fietspad verhinderd, maar staat de ligging van het (Omgelegde) Eelderdiep en de hierlangs gelegde kade hieraan in de weg. De stelling van [appellant] dat loslopende honden op de paden onrust bij het vee zullen veroorzaken, acht de Afdeling niet voldoende onderbouwd. Gelet op het voorgaande hoefde het college aan de bezwaren van [appellant] geen overwegende betekenis toe te kennen.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant] is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009