200900554/1/V6.
Datum uitspraak: 25 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], handelend onder de naam [Tuinbouwbedrijf], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 december 2008 in zaak nrs. 08/2269 en 08/3293 in het geding tussen:
[appellante], handelend onder de naam [Tuinbouwbedrijf],
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 24 januari 2008 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [appellante], handelend onder de naam [Tuinbouwbedrijf], (hierna: [appellante]) een boete van € 4.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 23 mei 2008 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 december 2008, verzonden op 11 december 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 februari 2009. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2009, waar [appellante], in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.F.M. Berkhout en mr. J.J.A. Huisman, beiden werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder a, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 2 wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete 0,5 maal het boetenormbedrag gehanteerd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. Het op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie (hierna: de inspecteurs) opgemaakte boeterapport van 28 september 2007 met daarbij behorende bijlagen (hierna: het boeterapport) houdt in dat een vreemdeling van Roemeense nationaliteit (hierna: de vreemdeling) op 12 juni 2007 in een aspergeveld, gelegen tussen de Heibloemstraat en de Nederweertseweg te Someren, arbeid verrichtte bestaande uit het steken van asperges, zonder dat daarvoor een geldige tewerkstellingsvergunning was afgegeven. Het boeterapport houdt verder in dat de vreemdeling ten overstaan van de inspecteurs heeft verklaard dat zij voor [appellante] arbeid verrichtte. Het boeterapport houdt tot slot in dat [appellante] voor de vreemdeling een eerstedagsmelding heeft gedaan bij de Belastingdienst.
2.3. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat zij als werkgever van de vreemdeling is aan te merken. De voorzieningenrechter heeft de verklaring van de vreemdeling, dat zij voor haar [partner] werkzaam was en niet voor [appellante], ten onrechte niet bij de beoordeling van het beroep betrokken, aldus [appellante].
2.3.1. De Afdeling stelt vast dat de voorzieningenrechter in de aangevallen uitspraak geen overweging heeft gewijd aan de door [appellante] genoemde verklaring van de vreemdeling. Het betoog leidt evenwel niet tot het ermee door [appellante] beoogde doel, omdat de voorzieningenrechter terecht en op goede gronden heeft overwogen dat [appellante] als werkgever van de vreemdeling, als bedoeld in de Wav, dient te worden aangemerkt.
Uit het op ambtseed door één van de inspecteurs opgemaakte rapport van het horen van de vreemdeling, dat als bijlage 6 aan het boeterapport is gehecht, blijkt dat de vreemdeling ten overstaan van die inspecteur heeft verklaard dat zij sinds 19/20 april bij [appellante] werkt, zij twee weken voor de controle van [appellante] opdracht had gekregen om samen met de andere vreemdelingen op het land te gaan werken, zij altijd de opdrachten van [appellante] uitvoerde en [appellante] toezicht hield op haar werk. Blijkens dat rapport heeft het verhoor plaatsgevonden door tussenkomst van een tolk in de Roemeense taal. Zowel de vreemdeling als de inspecteur hebben de verklaring van de vreemdeling ondertekend.
In beginsel dient van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport te worden uitgegaan. Dat is slechts anders, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt. Daarvan is in dit geval geen sprake. De vreemdeling heeft blijkens voormeld rapport zelf ten overstaan van één van de inspecteurs verklaard dat zij bij [appellante] werkzaam was. De enkele nadien door [appellante] overgelegde verklaringen van de vreemdeling onderscheidenlijk [partner], waarin staat dat de vreemdeling voor [partner] werkte en niet voor [appellante] werkzaam was, zijn van onvoldoende gewicht om als tegenbewijs te dienen. Bovendien heeft, zoals ook de voorzieningenrechter heeft overwogen, [appellante] ter zitting in beroep verklaard dat zij de vreemdeling in verband met de naderende oogst asperges heeft laten steken en dat daarvoor nadien een tewerkstellingsvergunning is aangevraagd. Voorts heeft [appellante] ter zitting bij de Afdeling verklaard dat zij de vreemdeling op haar perceel heeft laten werken in het kader van de aspergeoogst.
Daarom moet ervan worden uitgegaan dat de vreemdeling ten tijde van de controle ten dienste van [appellante] arbeid verrichtte en [appellante] derhalve haar werkgever, in de zin van de Wav, was.
2.4. [appellante] betoogt verder tevergeefs dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door haar aangevoerde slechte financiële situatie, aangezien de voorzieningenrechter die situatie wel bij zijn beoordeling heeft betrokken. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, naar de minister ter zitting in eerste aanleg heeft gesteld, [appellante] niet had voldaan aan de vraag van de minister om stukken toe te zenden om haar financiële situatie te staven of aannemelijk te maken, met het oog op een betalingsregeling. [appellante] heeft in hoger beroep niet betwist dat zij dergelijke stukken niet aan de minister heeft gezonden, zodat van de juistheid van die overweging dient te worden uitgegaan.
Reeds omdat [appellante] haar gestelde financiële situatie niet met stukken heeft gestaafd is voor matiging van de opgelegde boete geen plaats. Uit de gestelde omstandigheid dat [appellante] met de Belastingdienst in gesprek was over haar fiscale verplichtingen over voorgaande jaren en zij de gevraagde stukken daarom niet kon overleggen, wat daarvan ook zij, vloeit niet zonder meer voort dat zij in het geheel geen financiële gegevens aan de minister heeft kunnen verstrekken.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Woestenburg-Bertels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009