200903011/1/H3.
Datum uitspraak: 25 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 maart 2009 in zaak nr. 08/6254 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.
Bij besluit van 7 februari 2008 heeft het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland (hierna: het dagelijks bestuur) de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring voor woningtoewijzing afgewezen.
Bij besluit van 24 juli 2008 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2009, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.G. Evers, consultant, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.C.A. van Tol, advocaat te Leiden, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 26 van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2005 (hierna: de verordening) zijn het dagelijks bestuur en de door haar op grond van de verordening ingestelde commissies bevoegd in gevallen, waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
2.2. Niet in geding is dat [appellant] op grond van de bepalingen van de verordening niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. Het geding spitst zich derhalve toe op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 26 van de verordening.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 februari 2005 in zaak nr.
200405698/1) is het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid van het dagelijks bestuur en dient de rechter het al dan niet gebruik maken van die bevoegdheid zeer terughoudend te toetsen.
2.4. Ter beantwoording van de vraag of de psychosociale problematiek van [appellant] tot toepassing van de hardheidsclausule noopt heeft het dagelijks bestuur advies ingewonnen bij de Gemeentelijke Geneeskundige & Gezondheidsdienst Hollands Midden (hierna: GGD). In een rapport van 14 januari 2008 heeft de GGD geadviseerd de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring af te wijzen omdat er geen aantoonbare relatie is tussen de psychische problematiek van [appellant] en zijn huidige woonruimte.
2.5. In hoger beroep betwist [appellant] het oordeel van de rechtbank dat het dagelijks bestuur op het advies van de GGD mocht afgaan. Hiertoe verwijst hij naar een brief voorzien van een bijlage van zijn huisarts aan de GGD van 15 april 2008. Bovendien is twijfelachtig of de keurend arts werkzaam bij de GGD (hierna: keurend arts) in oktober 2007 medische gegevens bij de huisarts heeft opgevraagd in het kader van een andere aanvraag gedaan door [appellant]. Voorts betoogt [appellant], onder verwijzing naar een brief van behandelend psychiater dr. R.W. Jessurun (hierna: de psychiater) van 17 juli 2007 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet aannemelijk is dat de psychische klachten van [appellant] worden veroorzaakt door zijn woonsituatie.
2.6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 september 2007 in zaak nr.
200702094/1) mag een bestuursorgaan een advies dat is uitgebracht door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige bij zijn beoordeling van een aanvraag betrekken, mits dit advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
Het advies van de GGD voldoet aan bovengenoemde voorwaarden.
De keurend arts heeft het advies gebaseerd op een dossieronderzoek van de reeds in het dossier aanwezige gegevens, de anamnese en een onderhoud met [appellant] op 8 januari 2008. Tevens heeft de keurend arts bij e-mailbericht desgevraagd aan het dagelijks bestuur aanvullend medegedeeld dat in het kader van een onderzoek in 2007 informatie over de medische conditie van [appellant] bij zijn huisarts is opgevraagd en hij derhalve ten tijde van het medisch onderzoek bekend was met de plaatsing van een stent bij [appellant] in 2003. Tevens is in dit e-mailbericht aangegeven dat op 17 juli 2007 informatie van de psychiater is ontvangen. Vorengenoemde informatie heeft echter geen aanleiding gegeven om tot een andersluidend advies te komen dan het advies van 14 januari 2008, aldus de keurend arts.
De brief van de huisarts van 15 april 2008 biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het advies van de keurend arts niet op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. Uit deze brief volgt niet dat het medisch oordeel van de keurend arts onjuist is; daarin wordt slechts de medische situatie van [appellant] uiteengezet en de vraag gesteld of het mogelijk is hem een urgentieverklaring te verstrekken. Ook in de brief van de psychiater is geen grond gelegen voor het oordeel dat een dergelijke verklaring moet worden verstrekt nu uit deze brief niet volgt dat de psychosociale problematiek van [appellant] wordt veroorzaakt door de woonsituatie. Anders dan [appellant] voorts heeft gesteld, was het faillissement van [appellant] aan de keurend arts bekend, aangezien het faillissement in de brief van de huisarts is vermeld.
2.7. Gelet op het voorgaande en nu ook overigens niet is gebleken van omstandigheden die aanleiding geven voor toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 26 van de verordening, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat onverkorte toepassing van de verordening niet leidt tot een situatie van bijzondere hardheid.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009