ECLI:NL:RVS:2009:BK4369

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900159/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • R.I.Y. Lap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van milieuvergunning voor nissenhut en geluidshinder in Ambt Delden

In deze zaak gaat het om de intrekking van een milieuvergunning door het college van gedeputeerde staten van Overijssel op verzoek van BM Vastgoed B.V. De vergunning, verleend op 28 september 2005, betrof de inrichting van BM Vastgoed op het perceel Langenhorsterweg 6 te Ambt Delden. De intrekking, die op 24 november 2008 plaatsvond, had betrekking op de nissenhut en de daarmee samenhangende activiteiten. Appellant en anderen hebben hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de nissenhut een geluidafschermende functie heeft en dat de intrekking leidt tot een toename van geluidshinder voor omliggende woningen.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 november 2009. Tijdens de zitting zijn zowel de appellanten als vertegenwoordigers van het college verschenen. De Raad overweegt dat de intrekking van de vergunning niet voldoende is gemotiveerd, vooral omdat niet is aangetoond dat de geluidvoorschriften na de intrekking niet meer nageleefd kunnen worden. De Raad stelt vast dat er geen bewijs is dat de situatie zonder de nissenhut leidt tot een grotere geluidshinder dan met de nissenhut.

De Raad van State verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de appellanten. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij besluiten die invloed hebben op de milieuvergunningen en de rechten van omwonenden.

Uitspraak

200900159/1/M1.
Datum uitspraak: 25 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) op verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BM Vastgoed B.V. (hierna: BM Vastgoed) de bij besluit van 28 september 2005 verleende vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer voor de inrichting van BM Vastgoed op het perceel Langenhorsterweg 6 te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente, ingetrokken, voor zover die vergunning betrekking heeft op de nissenhut en de activiteiten die daarmee verband houden.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 6 februari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2009, waar [appellant] en anderen, van wie [gemachtigde] in persoon en bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Orie en mr. B.F. Reinaerts, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] en anderen stellen dat de nissenhut een geluidafschermende werking heeft en als geluidafschermende maatregel in een akoestische rapportage is meegenomen. De intrekking van de vergunning voor zover het deze nissenhut betreft heeft volgens [appellant] en anderen tot gevolg dat een milieuvergunning overblijft waarbij wordt toegestaan dat meer geluidimmissie zal plaatsvinden op de gevels van de woningen van derden.
2.1.1. Het college stelt dat bij de revisievergunning van 11 december 2001 geluidvoorschriften zijn gesteld en dat deze voorschriften ingevolge voorschrift 1.1.1 van de bij besluit van 28 september 2005 verleende veranderingsvergunning onverminderd van toepassing zijn. Volgens het college is bij de veranderingsvergunning geen toename van de activiteiten op het buitenterrein vergund; de overige bij die vergunning vergunde activiteiten vinden volgens het college inpandig plaats. Het college stelt dat daarom ook na de gedeeltelijke intrekking van de veranderingsvergunning kan worden voldaan aan de geluidvoorschriften uit de revisievergunning. Het college wijst er daarbij op dat bij het bestreden besluit de veranderingsvergunning niet alleen is ingetrokken voor wat de nissenhut betreft maar ook voor wat de activiteiten betreft die met die nissenhut samenhangen, te weten de opslag van machines en machineonderdelen in die nissenhut.
2.1.2. Ingevolge artikel 8.26, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag de vergunning geheel of gedeeltelijk intrekken op verzoek van de vergunninghouder, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.
2.1.3. Ingevolge de voorschriften 2.1 tot en met 2.3 van de bij besluit van 11 december 2001 verleende revisievergunning gelden equivalente en piekgeluidgrenswaarden op onder meer diverse woningen van derden rond de inrichting van BM Vastgoed. Ingevolge voorschrift 1.1.1 van de bij besluit van 28 september 2005 verleende veranderingsvergunning zijn de aan de vergunning verbonden voorschriften onverminderd van toepassing.
2.1.4. De vraag die het beroep aan de orde stelt, is of intrekking van de bij besluit van 28 september 2005 verleende veranderingsvergunning wat de nissenhut en de daarmee verband houdende activiteiten betreft ertoe leidt dat niet meer aan de van toepassing zijnde geluidvoorschriften kan worden voldaan. Voor de beantwoording van die vraag is het navolgende van belang. Niet is gebleken dat vóór de veranderingsvergunning, derhalve in de situatie dat geen nissenhut was vergund, niet aan de geluidvoorschriften van de bij besluit van 11 december 2001 verleende revisievergunning kon worden voldaan. Bij de bij besluit van 28 september 2005 verleende veranderingsvergunning zijn onder meer vergund de veranderingen binnen de inrichting die BM Vastgoed bij brief van 22 november 2004 bij het college had gemeld en waarvoor het college bij besluit van 10 januari 2005 een verklaring als bedoeld in artikel 8:19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer (oud) had gegeven. Eén van die veranderingen betreft de aanleg van verharding op het buitenterrein en het gebruik van dat gedeelte van het buitenterrein voor de opslag van algemene, niet-gevaarlijke stoffen. In de uitspraak van 7 oktober 2009 in zaak nr.
200808888/1/M1heeft de Afdeling ten aanzien van deze in de melding van 22 november 2004 opgenomen verandering onder meer het volgende overwogen:
"In de melding is niet vermeld welk gedeelte van het buitenterrein wordt verhard en voor buitenopslag zal worden gebruikt. Derhalve is niet uitgesloten dat de melding betrekking heeft op verharding van en opslag op welk gedeelte van het buitenterrein dan ook. Daarom is evenmin uitgesloten dat de gemelde opslagactiviteiten op korte afstand van de aan de naast de inrichting staande woningen zullen plaatsvinden. Evenmin is in de melding opgenomen in hoeverre de activiteiten waarbij geluidhinder kan optreden, zullen toe- of afnemen ten opzichte van de op 11 december 2001 verleende vergunning."
In de aanvraag die ten grondslag ligt aan de bij besluit van 28 september 2005 verleende veranderingsvergunning, is ten opzichte van de melding van 22 november 2004 geen aanvullende informatie opgenomen met betrekking tot deze verandering. Gezien het vorenstaande berust het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering, voor zover er daarbij van is uitgegaan dat de activiteiten op het buitenterrein van de inrichting niet zijn toegenomen bij de bij besluit van 28 september 2005 verleende veranderingsvergunning en dat, mede gelet daarop, ook na intrekking van die veranderingsvergunning wat de nissenhut en de daarmee samenhangende activiteiten betreft, nog immer kan worden voldaan aan de geluidvoorschriften van de bij besluit van 11 december 2001 verleende revisievergunning.
2.2. Het beroep is gegrond. Het besluit van 24 november 2008 komt voor vernietiging in aanmerking.
2.3. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Bij uitspraak van heden in zaak nr.
200903742/1/M1is het college reeds veroordeeld in de reiskosten van [appellant] en anderen en in de kosten die verband houden met het ter zitting verschijnen van een beroepsmatige rechtsbijstandverlener.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 24 november 2008, kenmerk 2008/0166528;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009
288.