200900253/1/R1.
Datum uitspraak: 25 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
de minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
Bij besluit van 7 november 2008 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister), in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, krachtens artikel 15, eerste lid, van de Tracéwet het "Tracébesluit A2 knooppunt Everdingen - knooppunt Deil" (hierna: het Tracébesluit) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2009, beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2009, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door ing. C.J.M. Vermeent, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. de Hoop, ing. C. Scheurwater en ing. N.B. Elsinghorst, ambtenaren in dienst van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, zijn verschenen.
2.1. Het Tracébesluit voorziet in verbreding van de autosnelweg A2 van twee keer drie rijstroken naar twee keer vier rijstroken op het traject Everdingen - Deil met toepassing van geluidreducerend asfalt. Voor onder meer dit traject is op 28 februari 2000 het "Tracébesluit A2, trajecten knooppunt Everdingen - knooppunt Deil en Zaltbommel - knooppunt Empel" (hierna: het Tracébesluit 2000) vastgesteld, dat voorziet in de verbreding van twee keer twee rijstroken naar twee keer drie rijstroken. De minister beoogt de verbreding van twee keer twee naar twee keer vier rijstroken op het traject Everdingen - Deil waar mogelijk in één keer uit te voeren.
2.2. In het Tracébesluit zijn voor de woningen [locatie 1] te [plaats] en [locatie 2] te [plaats] hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting (hierna: hogere waarden) vastgesteld in de zin van artikel 87g van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). Uit artikel 15, tweede lid, van de Tracéwet volgt dat beslissingen tot het vaststellen van hogere waarden in zones ingevolge de artikelen 87e tot en met 87i van de Wgh, met betrekking tot het gebied dat is begrepen in een tracébesluit, deel uitmaken van dat tracébesluit.
2.3. Ingevolge artikel VII, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wijzigingswet Wet geluidhinder enz. (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase) blijven de Wgh en de daarop gebaseerde regelgeving, zoals deze golden vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing op het vaststellen van een tracébesluit waarvan het ontwerp is vastgesteld voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet. Nu het ontwerp-Tracébesluit is vastgesteld op 25 september 2006, is in dit geval de voorheen geldende wettekst van toepassing.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.4. [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte hogere waarden voor zijn woning [locatie 1] zijn vastgesteld. Hij vreest dat het voorgeschreven tweelaags zeer open asfaltbeton (hierna: zoab) onvoldoende geluidreducerend zal zijn.
2.4.1. In artikel 4 van het Tracébesluit is als geluidbeperkende maatregel voorgeschreven dat op de doorgaande rijbanen van de autosnelweg A2, op de oostbaan van kilometer 73,88 tot en met kilometer 91,40 en op de westbaan van kilometer 73,75 tot en met kilometer 92,00, fijn tweelaags zoab wordt toegepast dan wel een materiaal dat ten minste dezelfde geluidreducerende kwaliteiten heeft.
Volgens de toelichting op het Tracébesluit leidt de toepassing van fijn tweelaags zoab tot een gemiddelde reductie van de geluidbelasting van ongeveer 2 dB(A).
2.4.2. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 29 augustus 2007, in zaaknummer
200603425/1, overweegt de Afdeling dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het toepassen van een wegdekcorrectiefactor vanwege de toepassing van zoab niet tot een onderschatting van de geluidbelasting leidt. In dit verband acht de Afdeling van belang dat de minister heeft onderkend dat de geluidreductie van tweelaags zoab in de loop van de levensduur afneemt en dat daarom in de onderhoudscyclus is betrokken dat de toplaag eerder dan bij andere asfalttypes moet worden vervangen. De enkele stelling van
[appellant sub 1] dat geen langdurige ervaring is opgedaan met tweelaags zoab geeft, wat daarvan ook zij, geen aanleiding tot een ander oordeel.
2.5. [appellant sub 1] betoogt voorts dat het Tracébesluit ten onrechte niet voorziet in gevelmaatregelen voor zijn woning [locatie 1]. Daartoe voert hij aan dat Rijkswaterstaat in het kader van het Tracébesluit 2000 heeft aangegeven dat dergelijke maatregelen noodzakelijk zijn.
2.5.1. De minister stelt zich op het standpunt dat uit artikel 111a, tweede lid, van de Wgh volgt dat het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk is voor het onderzoek naar en het zo nodig treffen van gevelmaatregelen en dat deze aspecten geen onderdeel uitmaken van de voorliggende procedure. Voorts merkt hij op dat begin 2007 een aanvang is gemaakt met het gevelisolatieproject naar aanleiding van het Tracébesluit 2000, waarbij is vooruitgelopen op de vaststelling van het thans voorliggende Tracébesluit, en dat uit de conceptresultaten van het gevelonderzoek blijkt dat de geluidbelasting binnen de woning [locatie 1] ten gevolge van de verbreding naar twee keer vier rijstroken niet hoger is dan 45 dB(A). Ten slotte bestrijdt de minister dat eerder is medegedeeld dat gevelmaatregelen nodig zijn naar aanleiding van het Tracébesluit 2000.
2.5.2. In artikel 111a, tweede lid, van de Wgh, voor zover hier van belang, is bepaald dat, indien met toepassing van artikel 87g, derde tot en met vijfde lid, met betrekking tot de gevels van aanwezige woningen een hogere geluidbelasting dan 55 dB(A) vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen treft om te bevorderen dat de geluidbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 45 dB(A) bedraagt.
2.5.3. In de voorliggende procedure staan uitsluitend het Tracébesluit en de daarbij vastgestelde hogere waarden ter beoordeling. De door [appellant sub 1] gewenste gevelmaatregelen in de zin van artikel 111a, tweede lid, van de Wgh, maken geen onderdeel uit van deze procedure. [appellant sub 1] heeft voorts niet onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat de geluidbelasting binnen zijn woning zonder het treffen van gevelmaatregelen hoger zal zijn dan 45 dB(A) en dat, voor zover gevelmaatregelen nodig zijn, deze niet tot een zodanige reductie zullen leiden dat aan de norm van 45 dB(A) wordt voldaan.
2.6. Uit het vorenstaande volgt dat de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, geen aanleiding ziet om het Tracébesluit in zoverre te vernietigen. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.7. Ter zitting heeft [appellant sub 2] zijn beroepsgrond dat de hogere waarden voor zijn woning [locatie 2] in strijd met artikel 87g, vierde lid, van de Wgh zijn vastgesteld, ingetrokken.
2.8. [appellant sub 2] betoogt dat de hogere waarden voor zijn woning van 64 dB(A) en 66 dB(A) op waarneemhoogten van 1,5 meter onderscheidenlijk 4,5 meter in strijd met artikel 87g, tweede lid, van de Wgh zijn vastgesteld. Hij voert daartoe aan dat de minister bij het vaststellen van deze hogere waarden ten onrechte is uitgegaan van de hogere waarden die in 2002 naar aanleiding van het Tracébesluit 2000 zijn vastgesteld. Volgens [appellant sub 2] had de minister de geluidbelasting in de situatie van twee keer twee rijstroken en derhalve de voor die situatie in 2000 voor zijn woning vastgestelde hogere waarden in de zin van artikel 90 van de Wgh als uitgangspunt moeten nemen. In dit kader wijst hij op de bestuurlijke toezegging dat eerder vastgestelde hogere waarden niet mogen worden verhoogd, hetgeen volgens hem betekent dat de in 2000 vastgestelde hogere waarden niet hadden mogen worden verhoogd.
2.8.1. Ingevolge artikel 87g, tweede lid, van de Wgh is, in geval eerder met toepassing van artikel 90, tweede lid, een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de betrokken weg is vastgesteld dan 50 dB(A), de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten gevolge waarvan de hoofdweg wordt aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel (hierna: grenswaarde) vanwege de hoofdweg, de laagste van de volgende twee waarden:
b. de eerder vastgestelde waarde.
Ingevolge het vierde lid kan een hogere waarde dan de in het tweede lid bedoelde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat de verhoging 5 dB(A) en de waarde 70 dB(A) niet te boven mag gaan.
2.8.2. Ingevolge artikel 88, eerste lid, van de Wgh is het college van burgemeester en wethouders gehouden na een ingesteld akoestisch onderzoek aan de minister van VROM de in de gemeente voorkomende gevallen te melden, waarin op 1 maart 1986 een weg aanwezig was, terwijl op dat tijdstip binnen de zone van die weg reeds woningen aanwezig waren en de geluidbelasting, vanwege de weg, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van de weg hoger was dan 55 dB(A).
Ingevolge artikel 89, eerste lid, stelt het college van burgemeester en wethouders een programma vast van maatregelen die naar hun oordeel in aanmerking komen om de geluidbelasting, vanwege de weg, van de gevels van de in artikel 88 bedoelde woningen zoveel mogelijk te beperken tot 55 dB(A) en om zo nodig te voldoen aan artikel 111, tweede of derde lid.
Ingevolge artikel 90, tweede lid, stelt de minister van VROM, na ontvangst van het in artikel 89, eerste lid, bedoelde programma, voor de woningen waarop het betrekking heeft, de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting, vanwege de weg, van de gevels vast, met dien verstande dat deze waarde, behoudens het derde lid, 55 dB(A) niet te boven mag gaan. Ingevolge het derde lid kan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, bij een besluit als bedoeld in het tweede lid, voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 70 dB(A) niet te boven mag gaan.
2.8.3. Bij besluit van 12 maart 2002 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland naar aanleiding van het Tracébesluit 2000 voor de woning [locatie 2] hogere waarden vastgesteld van 64 dB(A) en 66 dB(A)
op waarneemhoogten van 1,5 meter onderscheidenlijk 4,5 meter. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen ingesteld, zodat het in rechte onaantastbaar is geworden. Gelet hierop kon bij de toepassing van artikel 87g, tweede lid, van de Wgh geen betekenis worden toegekend aan de hogere waarden die in 2000 met toepassing van artikel 90 waren vastgesteld. Derhalve heeft de minister de in 2002 vastgestelde hogere waarden terecht aangemerkt als de eerder vastgestelde waarden in de zin van artikel 87g, tweede lid. Dit betoog faalt derhalve.
2.8.4. Blijkens de toelichting en het aan het Tracébesluit ten grondslag gelegde rapport "Akoestisch onderzoek A2 Everdingen-Deil" van DHV van augustus 2008 (hierna: akoestisch rapport) heeft de minister aan de betrokken gemeentelijke bestuursorganen de toezegging gedaan dat de hogere waarden die in 2002 naar aanleiding van het Tracébesluit 2000 zijn vastgesteld, niet verhoogd worden en dat deze gelden als grenswaarden, tenzij de heersende waarden lager zijn, waaronder de heersende waarden bij het Tracébesluit 2000 worden verstaan. In dat geval gelden de heersende waarden bij het Tracébesluit 2000 als grenswaarden.
2.8.5. Uit het akoestisch rapport volgt dat de bij het Tracébesluit 2000 heersende waarden voor de woning [locatie 2] lager zijn dan de voor deze woning in 2002 naar aanleiding van het Tracébesluit 2000 vastgestelde hogere waarden. Op basis van de voornoemde toezegging heeft de minister de heersende waarden bij het Tracébesluit 2000 gehanteerd bij de toepassing van artikel 87g, tweede lid, van de Wgh. Anders dan [appellant sub 2] veronderstelt, wordt daarmee tegemoet gekomen aan zijn wens dat de geluidbelasting in de situatie van twee keer twee rijstroken als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij overweegt de Afdeling dat de heersende waarden zoals berekend bij het Tracébesluit 2000, mede vanwege de toentertijd toegestane grotere aftrek ingevolge artikel 103 van de Wgh, lager zijn dan de thans heersende waarden en nagenoeg overeenkomen met de in 2000 vastgestelde hogere waarden in de zin van artikel 90 van de Wgh. Deze handelwijze heeft voor [appellant sub 2] een positieve invloed op het berekenen van de maximaal vast te stellen hogere waarden zoals bedoeld in artikel 87g, vierde lid, van de Wgh. Voorts zijn de in 2002 naar aanleiding van het Tracébesluit 2000 vastgestelde hogere waarden, overeenkomstig voornoemde toezegging, niet verhoogd. Derhalve verkeert [appellant sub 2] wat betreft de ten hoogste toegelaten geluidbelasting op de gevel van zijn woning niet in een ongunstigere positie ten opzichte van de situatie waarop het Tracébesluit 2000 betrekking had. Ook in zoverre faalt het betoog.
2.9. [appellant sub 2] betoogt voorts dat bij het berekenen van de gecumuleerde geluidbelasting op de gevel van de woning [locatie 2] ten onrechte de cumulatieve effecten vanwege de N320 buiten beschouwing zijn gelaten.
2.9.1. Uit artikel 157, eerste lid, van de Wgh, in samenhang met artikel 1a van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen, volgt dat voor een woning waarop artikel 87g van toepassing is en die in twee of meer aanwezige geluidzones langs wegen als bedoeld in artikel 74 van de Wgh is gelegen, zoals de woning [locatie 2], slechts hogere waarden kunnen worden vastgesteld indien de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een naar het oordeel van de minister onaanvaardbare geluidbelasting.
2.9.2. Ter zitting heeft de minister erkend dat de cumulatieve effecten vanwege de geluidbelasting vanwege de N320 niet zijn betrokken bij het vaststellen van de hogere waarden voor de woning [locatie 2]. In zoverre is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en berust het niet op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 2] is op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden vernietigd, voor zover daarbij voor de woning [locatie 2] hogere waarden zijn vastgesteld.
2.9.3. De minister heeft ter zitting in zijn pleitnota alsnog een berekening opgenomen van de gecumuleerde geluidbelasting vanwege de A2 en de N320 op de gevel van de woning [locatie 2], waaruit volgt dat deze lager is dan 70 dB(A). Blijkens het akoestisch rapport hanteert de minister als uitgangspunt dat eerst bij een gecumuleerde geluidbelasting van 70 dB(A) of meer sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting. [appellant sub 2] heeft dit uitgangspunt niet bestreden en de Afdeling ziet evenmin aanleiding dit uitgangspunt niet te volgen. Voorts heeft [appellant sub 2] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat de minister in dit geval hierop een uitzondering had moeten maken. Verder heeft de minister naar voren gebracht dat, gelet op het aanzienlijke verschil in geluidbelasting tussen de A2 en de N320 en de verkeerscapaciteit van de N320, een gecumuleerde geluidbelasting op de gevel van de woning [locatie 2] van 70 dB(A) of meer kan worden uitgesloten. Ook dit heeft [appellant sub 2] niet bestreden. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand te laten.
2.10. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 2] te worden veroordeeld. In dat verband overweegt de Afdeling dat niet is gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en dat de kosten voor het opstellen van een deskundigenrapport niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu een dergelijk rapport niet is overgelegd. Gelet hierop vindt uitsluitend vergoeding plaats van de door [appellant sub 2] en zijn gemachtigde gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting.
Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van 7 november 2008 tot vaststelling van het "Tracébesluit A2 knooppunt Everdingen - knooppunt Deil", voor zover daarbij voor de woning [locatie 2] te [plaats] hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting zijn vastgesteld;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover dit is vernietigd, in stand blijven;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
V. veroordeelt de minister van Verkeer en Waterstaat tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 36,90 (zegge: zesendertig euro en negentig cent);
VI. gelast dat de minister van Verkeer en Waterstaat aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van der Heijden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009