200907852/2/M1.
Datum uitspraak: 23 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Van Gansewinkel Nederland B.V., gevestigd te Eindhoven,
verzoekster,
het dagelijks bestuur van het Waterschap Brabantse Delta,
verweerder.
Bij besluit van 27 augustus 2009, verzonden op 28 augustus 2009, heeft het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta (hierna: het dagelijks bestuur) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Van Gansewinkel Nederland B.V. (hierna: Van Gansewinkel) vergunning verleend voor het lozen van afvalwater via een werk op de rioolwaterzuiveringsinstallatie Bath, alsmede voor het lozen van hemelwater op het oppervlaktewater.
Tegen dit besluit heeft Van Gansewinkel bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2009, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft Van Gansewinkel de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 november 2009, waar Van Gansewinkel, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.J.N.G. Wilms en ing. M.R.M. Verdurmen, beiden werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Van Gansewinkel betoogt dat ten onrechte afwijzend is beschikt op de aanvraag om de grenswaarde van 30 mg/l voor onopgeloste bestanddelen in het op het oppervlaktewater geloosde hemelwater in voorschrift 6.2 van de vergunning van 19 juli 2005 te verhogen en verzoekt de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening deze grenswaarde te bepalen op 100 mg/l. In dat verband wijst Van Gansewinkel erop dat de onopgeloste bestanddelen in het hemelwater afkomstig zijn van een naburig bedrijf.
2.2.1. Het dagelijks bestuur stelt dat de grenswaarde van 30 mg/l is gebaseerd op de toepassing van de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken en de belastbaarheid van het oppervlaktewater. Dat de onopgeloste bestanddelen afkomstig zijn van een naburig bedrijf doet er niet aan af dat Van Gansewinkel verantwoordelijk is voor de lozingen vanaf haar terrein, aldus het dagelijks bestuur.
2.2.2. Niet aannemelijk is gemaakt dat de grenswaarde van 30 mg/l voor onopgeloste bestanddelen in het op het oppervlaktewater geloosde hemelwater niet nodig is in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat deze grenswaarde niet naleefbaar is. In aanmerking genomen dat betreffende grenswaarde reeds in de vergunning van 19 juli 2005 was opgenomen, is de voorzitter van oordeel dat het spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening ontbreekt en dat het verzoek in zoverre dient te worden afgewezen.
2.3. Van Gansewinkel betoogt dat in het aan de gewijzigde vergunning verbonden voorschrift 11 ten onrechte niet de bepaling is opgenomen dat indien door het dagelijks bestuur naar aanleiding van de resultaten van het ingevolge voorschrift 11 uit te voeren onderzoek bij nader voorschrift een lozingsnorm voor BZV wordt gesteld, deze lozingsnorm naleefbaar dient te zijn.
2.3.1. Uit de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer, die op grond van het bepaalde in artikel 7, vijfde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat een aan een vergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren verbonden voorschrift naleefbaar dient te zijn. Niet valt in te zien hoe het in voorschrift 11 niet wijzen op deze aan vergunningvoorschriften gestelde wettelijke eis de rechtmatigheid van het betreden besluit kan aantasten. Gelet hierop en op de mogelijkheid voor Van Gansewinkel om tegen een aan de vergunning te verbinden nader voorschrift rechtsmiddelen aan te wenden ziet de voorzitter in zoverre geen aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Van Gansewinkel betoogt dat de bemonsteringsfrequentie in voorschrift 16.1 ten onrechte is gewijzigd van een keer per kwartaal in een keer per maand onderscheidenlijk een keer per twee maanden. De resultaten van in het verleden uitgevoerde bemonsteringen geven volgens Van Gansewinkel geen aanleiding tot een verhoging van de bemonsteringsfrequentie. In dit verband wijst Van Gansewinkel op voorschrift 17 volgens welk voorschrift vergunninghoudster juist kan verzoeken om een lagere bemonsteringsfrequentie. De verhoging van de bemonsteringsfrequentie vloeit volgens Van Gansewinkel niet voort uit het BREF-document Reference Document on Monitoring (hierna: BREF Monitoring) of de verordening 166/2005 (hierna: E-PRTR verordening).
2.4.1. Het dagelijks bestuur stelt dat de gewijzigde bemonsteringsfrequentie voortvloeit uit het van toepassing zijnde BREF Monitoring en de E-PRTR verordening.
2.4.2. Het dagelijks bestuur heeft ter zitting erkend dat dit voorschrift niet zo zwaarwegend is dat het oordeel van de Afdeling daarover niet kan worden afgewacht. Gelet hierop en na afweging van de betrokken belangen ziet de voorzitter aanleiding de navolgende voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Van Gansewinkel betoogt dat het in voorschrift 25 voorgeschreven onderzoek naar de herkomst van zink in het geloosde hemelwater onnodig bezwarend is.
2.5.1. Het college stelt dat uit metingen blijkt dat de zinkconcentratie in het afvalwater niet voldoet aan de met de toepassing van de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken overeenkomende grenswaarden.
2.5.2. Het dagelijks bestuur heeft ter zitting erkend dat dit voorschrift niet zo zwaarwegend is dat het oordeel van de Afdeling daarover niet kan worden afgewacht. Gelet hierop en na afweging van de betrokken belangen ziet de voorzitter aanleiding de navolgende voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het dagelijks bestuur van het Waterschap Brabantse Delta van 27 augustus 2009, kenmerk 09U006181, voor zover het de aan de wijziging van de vergunning verbonden voorschriften 16.1 en 25 betreft;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. gelast dat het dagelijks bestuur van het Waterschap Brabantse Delta aan Van Gansewinkel Nederland B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2009