200907117/2/M2.
Datum uitspraak: 24 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet,
verweerder.
Bij besluit van 16 december 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet (hierna: het college) een verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een paardenhouderij aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 25 augustus 2009 heeft het college het door [verzoeker sub 1] en [belanghebbende] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot de paardenhouderij aan de [locatie].
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2009, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2009, beroep ingesteld. [verzoeker sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 27 oktober 2009.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker sub 1] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 oktober 2009, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 10 november 2009, waar [verzoeker sub 1] en anderen, in persoon, en [verzoeker sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. R.H. van Dijke, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door H.J. de Vos en A.M. van de Wetering-Timmer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
2.2.1. Het verzoek van [verzoeker sub 1] en anderen is mede ingesteld door tien andere omwonenden van de inrichting. Slechts [verzoeker sub 1] en [belanghebbende] hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 december 2008. Het verzoek van [verzoeker sub 1] en anderen is, behoudens voor zover het [verzoeker sub 1] en [belanghebbende] betreft, niet-ontvankelijk.
2.3. [verzoeker sub 2] voert aan dat de in het bestreden besluit omschreven handhavingsmaatregelen onvoldoende duidelijk zijn.
2.3.1. In het bestreden besluit is opgenomen dat alle bedrijfsmatige maar niet vergunde activiteiten moeten worden beëindigd. Vervolgens stelt het college in het bestreden besluit: "Als u hieraan niet voldoet, maken wij gebruik van onze bevoegdheid om bestuurlijk handhavend op te treden en beëindigen de situatie door bestuursdwang. Wij leggen hierbij een last onder dwangsom op van € 1.000,-- voor elke dag dat u in gebreke blijft en de last niet uitvoert, met een maximum van € 50.000,--. Dit betekent dat elke keer als u de overtreding pleegt (de last niet nakomt door één of meer paarden in uw stallen te huisvesting), u € 1.000,-- verbeurt."
2.3.2. In de hierboven geformuleerde handhavingsmaatregel, wordt zowel het toepassen van bestuursdwang als het opleggen van een last onder dwangsom genoemd als te nemen maatregel. Vervolgens wordt een last onder dwangsom opgelegd voor elke dag dat de overtreding voortduurt. In de laatst geciteerde volzin staat echter dat [verzoeker sub 2] bij elke overtreding een dwangsom verbeurt. Naar het oordeel van de voorzitter is hiermee onvoldoende nauwkeurig omschreven wat de getroffen handhavingsmaatregel inhoudt.
2.3.3. Reeds hierom ziet de voorzitter aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De overige door [verzoeker sub 2] aangevoerde gronden behoeven gelet hierop geen bespreking.
2.4. [verzoeker sub 1] en [belanghebbende] voeren aan dat het bedrag waarboven geen dwangsommen worden verbeurd te laag is.
2.4.1. Ter zitting heeft het college aangegeven dat de hoogte van de opgelegde dwangsom is gebaseerd op gemeentelijk beleid. Volgens het college staat de opgelegde last en het daaraan verbonden maximum in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
2.4.2. De voorzitter ziet geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot de gestelde dwangsom heeft kunnen komen. Er bestaat in zoverre dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. [verzoeker sub 1] en [belanghebbende] stellen dat de termijn gedurende welke [verzoeker sub 2] geen dwangsommen verbeurt (hierna: de begunstigingstermijn) te lang is.
2.5.1. Het college heeft bij het stellen van de begunstigingstermijn, die loopt tot 1 januari 2010, rekening gehouden met de tijd die de klanten van [verzoeker sub 2] nodig hebben om een ander onderkomen te vinden voor de paarden die zij bij [verzoeker sub 2] stallen. De voorzitter ziet geen grond voor het oordeel dat het college hiermee geen rekening heeft kunnen houden en dat deze termijn onredelijk lang is. Het college heeft dan ook in redelijkheid de bij het bestreden besluit gestelde begunstigingstermijn kunnen stellen. De voorzitter ziet in zoverre dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.3.3 ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 1] en anderen, voor zover ontvankelijk, ziet de voorzitter aanleiding om het verzoek af te wijzen.
2.7. Het college dient ten aanzien van [verzoeker sub 2] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [verzoeker sub 1] en [belanghebbende] bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het verzoek van [verzoeker sub 1] en anderen, behoudens voor zover het verzoek is ingediend door [verzoeker sub 1] en [belanghebbende], niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] en anderen voor het overige af;
III. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet van 25 augustus 2009, kenmerk BM-hdv-45002;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet aan [verzoeker sub 2] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Kalter
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2009