ECLI:NL:RVS:2009:BK5035

Raad van State

Datum uitspraak
24 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908258/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • H.J.J. Kalter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Lingewaard

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een last onder dwangsom die is opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard aan verzoeker A. Dit besluit, genomen op 18 maart 2009, was het gevolg van een overtreding van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. Verzoekers, bestaande uit [verzoeker A] en [verzoeker B], hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 14 oktober 2009. Hierop hebben zij bij de Raad van State een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, dat op 10 november 2009 ter zitting is behandeld.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel over de voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. Hij heeft vastgesteld dat de last onder dwangsom, die inhoudt dat het gebruik van een houtgestookte kachel gestaakt moet worden totdat een milieuvergunning is verleend, gehandhaafd blijft. De voorzitter heeft geoordeeld dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat, ondanks de aanvraag voor een vergunning die door verzoeker A is ingediend. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het college heeft aangegeven dat nader onderzoek nodig is om te bepalen of de vergunning kan worden verleend.

De voorzitter heeft ook overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat het college van handhavend optreden had moeten afzien. De klachten van omwonenden over rook- en roetverspreiding zijn hierbij meegewogen. Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 24 november 2009.

Uitspraak

200908258/2/M2.
Datum uitspraak: 24 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te onderscheidenlijk [woonplaats] en [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard (hierna: het college) aan [verzoeker A] een last onder dwangsom opgelegd wegens het overtreden van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
Bij besluit van 14 oktober 2009 heeft het college het door [verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna: [verzoekers]) hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 2009, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 november 2009, waar [verzoeker B], in persoon, en bijgestaan door drs. R.A.M. van Woerden, en het college, vertegenwoordigd door G.J.M. Geveling en G.W.R. Jansen, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. A. Vinkenborg, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij het bestreden besluit is de bij besluit van 18 maart 2009 opgelegde last onder dwangsom wegens het overtreden van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer gehandhaafd. De last onder dwangsom houdt het volgende in: het gebruik van de houtgestookte kachel moet gestaakt worden en gestaakt blijven totdat de aangevraagde milieuvergunning is verleend en in werking is getreden. De termijn waarbinnen geen dwangsommen worden verbeurd (hierna: de begunstigingstermijn) bedraagt 6 weken na 18 maart 2009. De hoogte van de dwangsom bedraagt € 10.000,00 en verbeurt ineens als na het einde van de begunstigingstermijn een overtreding wordt geconstateerd.
2.3. [verzoekers] stellen dat het college van handhavend optreden had moeten afzien. Volgens hen is er sprake is van concreet zicht op legalisatie, omdat [verzoeker A] in september 2008 een nieuwe aanvraag om vergunning heeft ingediend.
2.3.1. Vaststaat dat is gehandeld in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.2. Het college heeft in de stukken en ter zitting verklaard dat hoewel er een aanvraag om vergunning is ingediend, het niet zeker is dat deze vergunning kan worden verleend. Daarvoor is nader onderzoek nodig, aldus het college.
2.3.3. Gelet hierop bestaat er naar het oordeel van de voorzitter geen concreet zicht op legalisatie. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die ertoe nopen dat het college had moeten afzien van handhavend optreden. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat omwonenden van de inrichting klagen over rook- en roetverspreiding, waarvan zij het vermoeden uiten dat deze samenhangt met het niet permanent branden van de installatie. Het college heeft dan ook in redelijkheid kunnen overgaan tot het treffen van handhavingsmaatregelen. De voorzitter ziet in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. [verzoekers] stellen dat het college ten onrechte is overgegaan tot het innen van de verbeurde dwangsom.
2.4.1. Deze grond richt zich niet tegen de rechtmatigheid van het bestreden besluit en kan reeds daarom niet slagen. De voorzitter ziet in zoverre evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Kalter
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2009
492.