ECLI:NL:RVS:2009:BK5036

Raad van State

Datum uitspraak
24 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908275/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure betreffende lasten onder dwangsom opgelegd aan curator van failliete vennootschap

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 november 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Het betreft een geschil tussen mr. A. van der Schee, curator in het faillissement van de besloten vennootschap Octrietfabriek en Handelsmaatschappij B.V., en het college van burgemeester en wethouders van Eemnes. Het college had op 9 oktober 2009 lasten onder dwangsom opgelegd aan Van der Schee, waarbij zij werd aangesproken op de naleving van voorschriften van een milieuvergunning die aan Octrietfabriek was verleend. Van der Schee heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft vastgesteld dat het college niet de nodige kennis heeft vergaard over de relevante feiten bij de voorbereiding van het bestreden besluit. Dit betreft onder andere de vraag of de activiteiten van Octrietfabriek op het moment van de geconstateerde overtredingen nog plaatsvonden en of Van der Schee als curator verantwoordelijk kon worden gehouden voor de naleving van de milieuvoorschriften. De voorzitter heeft geoordeeld dat niet is aangetoond dat de voorschriften van de milieuvergunning op dat moment nog van toepassing waren en dat Van der Schee niet als overtreder kan worden aangemerkt.

De voorzitter heeft daarom besloten de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Eemnes van 9 en 15 oktober 2009 te schorsen en het college te veroordelen in de proceskosten van Van der Schee. Tevens is het college gelast het griffierecht aan Van der Schee te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in bestuursprocedures en de noodzaak voor bestuursorganen om voldoende feitenkennis te vergaren voordat besluiten worden genomen.

Uitspraak

200908275/1/M2.
Datum uitspraak: 24 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
mr. A. van der Schee, kantoorhoudend te Utrecht, in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Octrietfabriek en Handelsmaatschappij B.V.,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Eemnes,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van Eemnes (hierna: het college) lasten onder dwangsom opgelegd aan mr. A. van der Schee (hierna: Van der Schee), in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Octrietfabriek en Handelsmaatschappij B.V. (hierna: Octrietfabriek).
Bij besluit van 15 oktober 2009 heeft het college de bij besluit van 9 oktober 2009 voor enkele van die lasten onder dwangsom bepaalde begunstigingstermijn van één week vanaf inwerkingtreding van het besluit van 9 oktober 2009 verlengd tot en met 1 november 2009.
Tegen deze besluiten heeft Van der Schee bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 2009, heeft Van der Schee de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 november 2009, waar Van der Schee, vertegenwoordigd door mr. drs. R.L.G. Kraaijvanger en mr. P.M.L. Schilder Spel, beiden advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.W.M. Bot, mr. I.M. van Gompel en D.G.S.J. Vrede, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 15 oktober 1999 heeft het college een milieuvergunning verleend aan Octrietfabriek voor een inrichting gelegen aan de Eemweg 108 te Eemnes. Ter zitting is gebleken dat Octrietfabriek op 18 augustus 2008 de inrichting heeft gesloten in verband met de constatering dat zich asbest in de inrichting bevond. Na die tijd zijn de werkzaamheden niet hervat. Octrietfabriek is op 30 september 2008 failliet verklaard. Van der Schee is aangesteld als curator in het faillissement van Octrietfabriek.
2.2. Bij het bestreden besluit is Van der Schee gelast overtreding van voorschriften van de milieuvergunning te beëindigen. De desbetreffende overtredingen zijn blijkens het bestreden besluit geconstateerd tijdens controles op 25 augustus 2009, 27 augustus 2009, 31 augustus 2009 en 6 oktober 2009.
2.3. Van der Schee wijst erop dat het bestreden besluit is gericht aan "Octrietfabriek en Handelsmaatschappij B.V. p/a mw. Mr. A. van der Schee". Gelet hierop zouden de lasten onder dwangsom niet tot haar zijn gericht, maar enkel tot Octrietfabriek.
2.3.1. Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit de adressering van het bestreden besluit samen met de tekst ervan duidelijk dat niet de in staat van faillissement verkerende Octrietfabriek, maar Van der Schee in haar hoedanigheid van curator in het faillissement is aangeschreven.
2.4. Van der Schee voert aan dat Octrietfabriek noch zij is aan te merken als overtreder van de aan de milieuvergunning verbonden voorschriften. In dit verband merkt zij op dat ten tijde van de faillietverklaring van Octrietfabriek de activiteiten van de inrichting reeds waren gestaakt en dat zij als curator niet is aan te merken als de drijver van de inrichting.
2.4.1. Zoals ligt besloten in onder meer de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2007 in zaak nr.
200604496/1, is de curator vanaf het moment van faillietverklaring verantwoordelijk voor de uit de milieuwetgeving voortvloeiende verplichtingen van de gefailleerde (rechts)persoon. Vanaf het moment van faillietverklaring - 30 september 2008 - was Van der Schee in haar hoedanigheid van curator verantwoordelijk voor, en kon zij worden aangeschreven ter zake van, naleving van de verplichtingen die uit de milieuwetgeving voortvloeien voor Octrietfabriek.
Ingevolge artikel 8.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning voor een ieder die de inrichting drijft. Deze dient er zorg voor te dragen dat de aan de vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd.
2.4.2. Octrietfabriek heeft al per 18 augustus 2008 alle activiteiten aan de Eemweg 108 definitief gestaakt. Deze locatie is, zo is ter zitting gebleken, eigendom van een andere vennootschap. De aan de lasten onder dwangsom ten grondslag gelegde gedragingen hebben ongeveer een jaar later plaatsgevonden. De voorzitter stelt op basis van de stukken vast dat niet is onderzocht of op dat moment nog een bedrijvigheid plaatsvond die ingevolge de Wet milieubeheer samen met het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer als inrichting was aangewezen. Evenmin is onderzocht of, aangenomen dat er nog steeds een inrichting aanwezig was, deze in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer als vergunningplichtige, en daarmee aan de milieuvergunning van 15 oktober 1999 onderworpen, inrichting was aangewezen. Daarom staat voorshands niet vast of op het moment van de geconstateerde gedragingen nog steeds aan de voorschriften van de milieuvergunning moest worden voldaan, en dus of op dat moment die voorschriften werden overtreden.
Daarnaast heeft het college niet onderzocht of Van der Schee in haar hoedanigheid van curator ten tijde van de geconstateerde overtredingen zeggenschap had over de wellicht nog aanwezige inrichting. Daarom staat, ook als er ten tijde van de geconstateerde overtredingen nog steeds een inrichting aanwezig was, voorshands evenmin vast dat deze werd gedreven door Van der Schee, en dat zij voor de uit de milieuvergunning voortvloeiende verplichtingen verantwoordelijk kon worden gehouden.
2.5. De conclusie is dat bij de voorbereiding van het bestreden besluit, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, niet de nodige kennis is vergaard over de relevante feiten. De voorzitter ziet hierin aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Eemnes van 9 oktober 2009, kenmerk 20090079/PV&H/2009-014936/EM en 15 oktober 2009, kenmerk 20090079/PV&H/2009-015287/EM, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het tegen deze besluiten gemaakte bezwaar, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eemnes tot vergoeding van bij mr. A. van der Schee in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 876,50 (zegge: achthonderdzesenzeventig euro en 50 cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Eemnes aan mr. A. van der Schee het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2009
262-578.