200908436/1/M2.
Datum uitspraak: 24 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 23 oktober 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) bestuursdwang toegepast ten aanzien van de inrichting van [verzoekster] aan de [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2009, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 november 2009, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. H.W. van Noordt Wieringa en G.J. Schipper, en het college, vertegenwoordigd door J.J.A.M. Bertens, werkzaam bij de provincie, en ing. J.G.W. Beckers, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting het college van burgemeester en wethouders van Oss, vertegenwoordigd door J.J.A.M. Wingens, werkzaam bij de gemeente, en Comité "Het Kan Heus Beter!", vertegenwoordigd door C.H. de Vries, als partij gehoord.
2.1. Bij het bestreden besluit heeft het college bestuursdwang toegepast omdat de op grond van de voor de inrichting geldende vergunning van 18 juni 1986 toegestane productie van 140.000 ton diervoeders is overschreden. Eerder is voor de inrichting bij besluit van 8 mei 2008 vergunning verleend voor het produceren van 325.000 ton diervoeders. Deze vergunning is bij uitspraak van 16 september 2009, zaak nr.
200804557/1/M2echter door de Afdeling vernietigd. Gelet hierop mag [verzoekster] niet meer dan 140.000 ton diervoeders produceren.
2.2. Vaststaat dat [verzoekster] meer dan 140.000 ton diervoeders heeft geproduceerd, zodat gehandeld is in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. Het college kon ter zake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. [verzoekster] stelt dat het college ten onrechte is overgegaan tot het treffen van handhavingsmaatregelen. Volgens haar bestaat er concreet zicht op legalisatie en is handhavend optreden in dit geval onevenredig gezien de nadelige gevolgen voor haar bedrijfsvoering.
2.4. Ter zitting is gebleken dat het college reeds in 2007 het voornemen had om handhavend op te treden ten aanzien van de inrichting. Destijds bestond er echter concreet zicht op legalisatie vanwege de door [verzoekster] ingediende aanvraag. Deze vergunning is op 8 mei 2008 verleend en vervolgens bij voornoemde uitspraak van 16 september 2009 vernietigd. Naar aanleiding van klachten van omwonenden is het college bij het bestreden besluit overgegaan tot toepassing van bestuursdwang.
2.5. Nadat de Afdeling de vergunning van 8 mei 2008 heeft vernietigd, heeft [verzoekster] op 29 oktober 2009 een nieuwe aanvraag om vergunning ingediend. Gezien de eerdere vernietigingen van voor de inrichting verleende vergunningen, heeft het college het noodzakelijk geacht om, naast een beoordeling door de ambtenaren van de provincie, een beoordeling van de aanvraag te laten plaatsvinden door adviesbureau Royal Haskoning. Over de uitkomst van het onderzoek van Royal Haskoning heeft overleg plaatsgevonden tussen het college, [verzoekster] en Royal Haskoning. Uit dit overleg volgt dat er slechts op het punt van de toe te passen ruwheidsnelheid, hetgeen van belang is voor de geurverspreiding, nog onduidelijkheid bestaat. Desondanks is op ambtelijk provinciaal niveau geconcludeerd dat de op 29 oktober 2009 gevraagde vergunning kan worden verleend. Volgens het college kan de conclusie dat er concreet zicht op legalisatie bestaat echter nog niet worden getrokken en bestaat er daarom geen aanleiding om af te zien handhavend optreden.
2.6. De voorzitter overweegt dat op korte termijn, in de bezwaarprocedure, duidelijkheid is te verwachten over de vraag of de gevraagde vergunning kan worden verleend en of er concreet zicht op legalisatie bestaat. Bij afweging van de betrokken belangen ziet de voorzitter dan ook aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 23 oktober 2009, kenmerk 1592064, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Kalter
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2009