ECLI:NL:RVS:2009:BK5048

Raad van State

Datum uitspraak
2 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904234/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • B.S. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan door college van gedeputeerde staten van Fryslân

Op 2 december 2009 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan "Wyldehoarne 3/3a" door het college van gedeputeerde staten van Fryslân. Het college had op 14 april 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan het door de raad van de gemeente Skarsterlân op 26 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te [woonplaats], op 11 juni 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State. De raad heeft schriftelijk gereageerd en de zaak is ter zitting behandeld op 30 oktober 2009, waar de appellant en vertegenwoordigers van de raad aanwezig waren.

De appellant betoogde dat twee percelen, [locatie 1] en [locatie 2], ten onrechte niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Hij stelde dat de bouw van een woning op perceel [locatie 2] mogelijk had moeten zijn op basis van een civielrechtelijke overeenkomst met het gemeentebestuur. De Raad van State overwoog dat de raad bij het vaststellen van de begrenzing van het bestemmingsplan een grote beleidsvrijheid toekomt, maar dat deze vrijheid niet zo ver strekt dat de raad in strijd met een goede ruimtelijke ordening kan handelen.

De Raad van State concludeerde dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de percelen niet op te nemen in het bestemmingsplan, omdat de afstand tot een nabijgelegen kwekerij niet voldeed aan de richtafstand van 30 meter. De raad had eerder al goedkeuring onthouden aan een bouwmogelijkheid op het perceel [locatie 2]. De conclusie was dat het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200904234/1/R2.
Datum uitspraak: 2 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2009, kenmerk 00812480, heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Skarsterlân (hierna: de raad) bij besluit van 26 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Wyldehoarne 3/3a" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2009, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2009, waar [appellant], in persoon, is verschenen. Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door G.C.J. Zaal, ambtenaar in dienst van de gemeente, en A.D. Hettinga, vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellant] betoogt dat de percelen [locatie 1] en [locatie 2] ten onrechte niet in het plan zijn opgenomen. Hij voert aan dat in het plan de bouw van een woning op het perceel [locatie 2] mogelijk had moeten worden gemaakt vanwege een civielrechtelijke overeenkomst tussen hem en het gemeentebestuur.
2.3. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzing van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
2.3.1. De raad heeft bij besluit van 29 mei 1996 besloten tot aankoop van een perceel grond van [appellant]. In het kader van deze grondtransactie heeft de gemeente zich bereid verklaard planologisch medewerking te verlenen aan de bouw van een vrijstaande woning op het perceel [locatie 2]. Voor zover [appellant] zich hierop heeft beroepen, overweegt de Afdeling dat de raad in het bestemmingsplan Wyldehoarne, vastgesteld op 21 juli 1999, een bouwmogelijkheid voor een vrijstaande woning had opgenomen op het perceel [locatie 2] ter uitvoering van voormelde afspraak met [appellant]. Bij uitspraak van 11 januari 2001, nr. 200001257/1 (aangehecht), heeft de Afdeling aan de desbetreffende bouwmogelijkheid echter zelfvoorziend goedkeuring onthouden. De Afdeling heeft in deze uitspraak overwogen dat het college niet in redelijkheid ervan uit heeft kunnen gaan dat in dit geval kan worden volstaan met een afstand van 10 meter tussen de voorziene woning en de grens van het perceel [locatie 1] waar een kwekerij is gevestigd.
Ten tijde van de vaststelling van het plan zag de raad onvoldoende mogelijkheden om een nieuwe woning op het perceel [locatie 2] toe te staan. De door [appellant] beoogde bouwlocatie, evenwijdig aan de Koarte Ekers, ligt volgens de raad op een zodanig korte afstand van de grens van het naastgelegen perceel waarop de kwekerij is gevestigd dat niet kan worden voldaan aan de in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" opgenomen richtafstand van 30 meter. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad in dit geval niet in redelijkheid aan deze richtafstand heeft kunnen vasthouden. Daarnaast zou de situering van de nieuwe woning op de achterzijde van het perceel op stedenbouwkundige bezwaren stuiten, aldus de raad.
Onder deze omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding bestaat om de percelen [locatie 1] en [locatie 2] binnen de begrenzing van het plan op te nemen. Overigens heeft de raad ter zitting aangegeven dat niet is uitgesloten dat in de toekomst eventueel een woning op een andere dan de thans door [appellant] beoogde locatie op het perceel [locatie 2] kan worden toegestaan.
2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of is genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009
399-618.