200901226/1/H2.
Datum uitspraak: 2 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Goes,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 7 januari 2009 in zaak nr. 08/12 in het geding tussen:
Bij besluit van 19 maart 2007 heeft appellant (hierna: het college) een verzoek van [wederpartij] om handhavend tegen takken, althans populieren, aan de straatzijde op/van het erf van [belanghebbende] aan de [locatie] te [plaats] op te treden afgewezen.
Bij besluit van 10 maart 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2009, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2009, waar het college, vertegenwoordigd door R. Caljouw en T. Kapoen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. A.M. Faasse, advocaat te Alphen aan den Rijn, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende] gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 2.1.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening Goes (hierna: de APV) is het verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze, dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
2.2. Aan de handhaving in bezwaar van de afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat zich geen situatie voordoet, waarbij beplanting het vrije uitzicht aan het wegverkeer belemmert of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het hangende de bezwaarprocedure impliciet heeft erkend dat een met artikel 2.1.9 van de APV strijdige situatie bestond en voorts, door te overwegen dat het besluit van 10 maart 2008 onvoldoende is gemotiveerd, omdat het standpunt van het college niet met stukken is onderbouwd, heeft miskend dat het de situatie ter plaatse in zijn brief van 10 augustus 2007 aan [wederpartij], die een weergave behelst van de bevindingen van een deskundige medewerker van de afdeling Openbare Ruimte van de gemeente, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt.
2.3.1. Aangezien het college, zoals het in het besluit van 10 maart 2008 heeft vermeld, naar aanleiding van het verzoek van [wederpartij], nadat onderzoek ter plaatse had plaatsgevonden, met [belanghebbende] afspraken heeft gemaakt over het snoeien en kappen van houtopstand, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het heeft aanvaard dat de situatie met artikel 2.1.9 van de APV strijdig was. Onder die omstandigheden en in aanmerking genomen dat volgens het besluit van 10 maart 2008 een scheefstaande boom zal worden verwijderd, nadat daarvoor vergunning is verleend, is dat besluit, nu daarbij tevens het standpunt is ingenomen dat zich geen met de bepaling strijdige situatie voordoet, niet gebaseerd op een toereikende motivering.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zijn standpunt niet toereikend met stukken heeft toegelicht. De brief van 10 augustus 2007 is als toelichting niet toereikend, omdat die geen inzicht in de feitelijke situatie geeft. De brief vermeldt de staat van de bomen en het type werkzaamheden dat zal plaatsvinden, maar daaruit valt niet af te leiden dat die werkzaamheden nodig zijn om aan de APV-bepaling te voldoen.
2.3.2. Aangezien de scheefstaande boom op 16 maart 2008 is gekapt en de met [belanghebbende] afgesproken werkzaamheden op 30 juli 2007 hebben plaatsgevonden, bestond ten tijde van de aangevallen uitspraak geen met artikel 2.1.9. van de APV strijdige situatie. Een nieuw besluit op bezwaar kan derhalve niet anders luiden dan het door de rechtbank vernietigde.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, doch slechts voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit daarbij niet in stand zijn gelaten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dat alsnog bepalen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 7 januari 2009 in zaak nr. 08/12, voor zover de rechtsgevolgen van het daarbij vernietigde besluit van 10 maart 2008 daarbij niet in stand zijn gelaten;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009