ECLI:NL:RVS:2009:BK5067

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906663/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Zuidelijke Randweg door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 november 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de goedkeuring van het bestemmingsplan "Zuidelijke Randweg" door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Het college had op 30 juni 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Middelharnis was vastgesteld op 13 november 2007. Verzoekers, die eigenaar of exploitant zijn van tankstations in de omgeving, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Ze betogen dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Perifere detailhandelsdoeleinden - PDV-" niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, omdat er onvoldoende garanties zijn voor het opheffen van het bestaande tankstation aan de Christiaan de Vrieslaan. Ze stellen dat het nieuwe tankstation vier keer zo groot is als het huidige en dat dit leidt tot een duurzame ontwrichting van de markt voor motorbrandstoffen. Het college heeft echter geoordeeld dat het plan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat er voldoende waarborgen zijn voor het opheffen van het bestaande tankstation. De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat hij van mening is dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestaande tankstation zal worden opgeheven zodra het nieuwe tankstation operationeel is. De voorzitter heeft ook geoordeeld dat de argumenten van de verzoekers over de duurzame ontwrichting van de markt niet voldoende onderbouwd zijn. De beslissing van de voorzitter is niet bindend in de bodemprocedure, maar biedt wel een voorlopig oordeel over de zaak.

Uitspraak

200906663/2/R2.
Datum uitspraak: 27 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) beslist over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Middelharnis (hierna: de raad) bij besluit van 13 november 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Zuidelijke Randweg".
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, ingekomen op 1 september 2009, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 november 2009, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Sprietsma, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door T.J. van Rossum en mr. J. den Braber, ambtenaren in dienst van de gemeente, en de besloten vennootschap Agrimarkt B.V. en de Coöperatieve Zuidelijke Aan- en verkoopregeling (hierna: CZAV en Agrimarkt), vertegenwoordigd door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg, bijgestaan door drs. M.J. Post, deskundige, en A.C. Lindenberg, en Lidl Nederland GmbH, vertegenwoordigd door ing. R. Blom, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekers], die eigenaar dan wel exploitant van diverse tankstations in Middelharnis dan wel in de omgeving daarvan zijn, hebben aangevoerd dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Perifere detailhandelsdoeleinden - PDV-" ter plaatse van de aanduiding "luifel" en "verkooppunt motorbrandstoffen" ter plaatse van de gronden nabij de Zuidelijke Randweg aan de Korendreef die de vestiging van een tankstation (hierna: het nieuwe verkooppunt) mogelijk maakt. Zij betogen dat het desbetreffende plandeel zich niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening en hebben daartoe aangevoerd dat er onvoldoende garanties bestaan voor het opheffen van het bestaande tankstation aan de Christiaan de Vrieslaan. Voorts hebben [verzoekers] aangevoerd dat de raad ten behoeve van de verplaatsing/vergroting van het tankstation een distributie-planologisch onderzoek (hierna: een dpo) had moeten laten uitvoeren. Het nieuw te bouwen tankstation is vier keer zo groot als het huidige. Uit het in opdracht van [verzoekers] uitgevoerde onderzoek door Starline, die een dpo heeft opgesteld dat dateert van 16 juni 2008, moet in hun visie de conclusie worden getrokken dat sprake is van een duurzame ontwrichting van de markt voor motorbrandstoffen.
2.3. Het college heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het goedgekeurd. Het college heeft daarbij aangegeven dat de regeling in het plan is bedoeld om de mogelijkheid te bieden het benzineverkooppunt, dat nu aan de [locatie] in het dorpsgebied van Middelharnis is gevestigd (hierna: het bestaande verkooppunt), te verplaatsen naar het gebied nabij de Zuidelijke Randweg aan de Korendreef. Het college heeft verder aangegeven wat er verder ook zij van de precieze omvang van beide verkooppunten, van mening te zijn dat een locatie in het gebied Zuidelijke Randweg vanuit een oogpunt van bereikbaarheid en veiligheid is te verkiezen boven een locatie in het stads- en dorpsgebied. Het college kan daarom instemmen met de locatiekeuze voor een benzineverkooppunt in het plangebied.
2.4. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voldoende verzekerd is dat het bestaande verkooppunt zal worden opgeheven op het moment dat het verkooppunt op de nieuwe locatie operationeel wordt en slaagt het betoog dat hierop ziet niet. Daarbij neemt de voorzitter het volgende in aanmerking. Het perceel waarop het bestaande verkooppunt is gevestigd, is door de gemeente Middelharnis in erfpacht uitgegeven aan [vergunninghoudster]. [vergunninghoudster] heeft het perceel verhuurd aan CZAV/Agrimarkt, die het bestaande en ook het nieuwe verkooppunt exploiteert. In de overeenkomst die is gesloten tussen CZAV en [vergunninghoudster] is afgesproken dat op het moment dat CZAV het nieuw verkooppunt in gebruik neemt, [vergunninghoudster] de vergunningen en de bestemming van het bestaande verkooppunt bij de gemeente inlevert en dat CZAV op dat moment zal stoppen met de verkoop van motorbrandstoffen. Verder is overeengekomen dat bij de beëindiging van de huurovereenkomst een kwalitatieve verplichting op het perceel gevestigd zal worden met een boetebeding. Deze kwalitatieve verplichting strekt ertoe dat er geen tankstation op het perceel kan worden opgericht. Dat, zoals [verzoekers] hebben aangevoerd, de gemeente geen partij is bij de bovengenoemde overeenkomst doet hieraan niet af. CZAV is wel partij en heeft een eigen nadrukkelijk belang bij het beëindigen van de verkoop van brandstoffen op het bestaande verkooppunt na verplaatsing van haar vestiging naar het gebied Zuidelijke Randweg.
Ter zitting is nog aangegeven dat als voorwaarde in de inmiddels verstrekte bouwvergunning ten behoeve van de bouw van het nieuwe tankstation is opgenomen dat aangetoond moet worden dat het bestaande verkooppunt zal worden verwijderd en dat er geen nieuw tankstation zal worden gevestigd.
De raad heeft voorts aangekondigd tot herziening van de vigerende bestemmingsplannen over te gaan voor de gehele kern van Middelharnis, waar het bestaande verkooppunt ligt. In het bestreden besluit is aangegeven dat de herziening van het plangebied uiterlijk voor 1 juli 2013 zal plaatsvinden. Ten slotte is aangegeven dat voor de uitvoering van de planherziening inmiddels al een bedrag op de begroting is opgenomen.
2.5. Het betoog dat ten onrechte geen dpo heeft plaatsgevonden, slaagt niet. Het uitvoeren van een dergelijk onderzoek is niet verplicht. Bovendien hebben [verzoekers] in het kader van de zienswijze een dergelijk onderzoek laten uitvoeren door Starline, dat op 16 juni 2008 haar onderzoeksrapport heeft uitgebracht. Vervolgens is in het kader van de behandeling van de zienswijzen in opdracht van het gemeentebestuur een rapport uitgebracht door Postmenbalm dat dateert van 1 september 2008. De raad heeft onder verwijzing naar de rapportage van Postmenbalm gemotiveerd geconstateerd dat er marktruimte is voor de verplaatsing en uitbreiding van het aantal opstelplaatsen van het tankstation. Bovendien heeft Postmenbalm een tweede reactie gegeven, die is vastgelegd in een brief van 7 april 2009. Het college heeft bij de beoordeling van het plan kennis genomen van de aangehaalde onderzoeksrapporten en die zijn meegenomen in de besluitvorming.
2.6. Het betoog dat het college niet heeft onderkend dat het plan zal leiden tot een duurzame ontwrichting van de markt, faalt evenzeer.
[verzoekers] hebben aangevoerd dat in de rapporten van Postmenbalm is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten en berekeningen en dat daarom de conclusie in die rapporten niet deugdelijk is onderbouwd. De verschillen in de rapporten houden onder meer verband met verschillen in de interpretatie van de daadwerkelijke omzet in relatie tot de regionale functie van Middelharnis. Weliswaar leidt dit tot verschillende uitkomsten, maar evenals het college ziet de voorzitter in de beschikbare informatie geen grond voor de conclusie, dat de vestiging van het nieuwe benzineverkooppunt, gecombineerd met het stoppen op de bestaande locatie, zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau van brandstoffen in de regio.
Volgens het rapport van Starline is de markt voor motorbrandstoffen verzadigd en door de komst van het nieuwe verkooppunt zal het aanbodoverschot zodanig toenemen, dat de markt daardoor duurzaam wordt ontwricht.
Ingevolge de jurisprudentie van de Afdeling is van duurzame ontwrichting van de markt geen sprake wanneer er een nieuwe aanbieder start. Dat er sprake is van een overaanbod is niet van doorslaggevend belang om tot de conclusie te komen dat er sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau, ook niet indien een bedrijf zijn deuren zou moeten sluiten. Ruimtelijke en milieubelangen zijn niet gelijk te stellen aan concurrentiebelangen. Ingevolge de jurisprudentie van de Afdeling is sprake van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau indien inwoners van Middelharnis niet op een aanvaardbare afstand van Middelharnis kunnen tanken. Dat is niet aan de orde, zoals zowel uit de bevindingen van Starline als Postmenbalm blijkt.
2.7. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2009
224.