200900295/1/R1.
Datum uitspraak: 2 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te Geertruidenberg,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te Geertruidenberg,
3. de raad van de gemeente Geertruidenberg,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 2 december 2008, nummer 1408571, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Geertruidenberg (hierna: de raad) bij besluit van 27 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Geertruidenberg Kom".
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2009, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2009, en de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2009, beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 24 februari 2009. [appellanten sub 2] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 17 maart 2009.
Het college en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2009, waar
[appellanten sub 1], bijgestaan door mr. S. Oord, [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door mr. G.S. de Haas, advocaat te Raamsdonksveer, en de raad, vertegenwoordigd door H.H.A.M. de Jongh en W.H.C.M. Lemoine, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van [appellanten sub 2] het beroep ingetrokken voor zover dat is gericht tegen de goedkeuring van de voor het perceel Markt 11 in het plan opgenomen bestemmingsregeling, voor zover daarbij aan de bestaande garage niet de bestemming "Wonen" is toegekend. Verder heeft de vertegenwoordiger van [appellanten sub 2] ter zitting toegelicht dat hetgeen in het beroepschrift is opgemerkt over het ontbreken van een distributieplanologisch onderzoek, een onderzoek naar de verkeersveiligheid en een onderzoek naar toeristische ontwikkelingen niet als beroepsgrond dient te worden aangemerkt.
2.2. Het beroep van [appellanten sub 2], voor zover gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden (C)" voor de percelen Markt 11, Markt 13 en Brandestraat 32, voor zover de aan deze bestemming verbonden voorschriften het gebruik als kantoor of als bedrijf niet mogelijk maken, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Het beroep, voor zover gericht tegen de goedkeuring van de bestemmingsregeling die voorziet in hogere goot- en nokhoogtes en het loslaten van de nokrichting voor diverse percelen aan de Zuidwal, steunt evenmin op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
2.2.1. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college, voor zover dit beroep de goedkeuring van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
Het beroep van [appellanten sub 2] is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
2.3. Voor zover de raad opkomt tegen de goedkeuring van het plan voor zover dat betrekking heeft op de percelen Brandestraat 2, Elfhuizen 8, Haven 14, Haven 18, Haven 22A, Markt 29, Markt 40, Markt 42, Vismarktstraat 4 en Vismarktstraat 26, stelt de Afdeling vast dat de raad geen bedenkingen tegen het plan heeft ingebracht bij het college.
2.3.1. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de WRO, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college, door degene die tegen het plan tijdig bedenkingen heeft ingebracht bij het college. Dit is slechts anders, voor zover het besluit van het college in zoverre strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest bedenkingen in te brengen.
Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Gelet hierop is het beroep van de raad in zoverre niet-ontvankelijk.
2.4. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Beroepen gericht tegen de onthouding van goedkeuring
2.5. Ingevolge artikel 6.1 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart als "Centrumdoeleinden (C)" aangewezen gronden bestemd voor:
b horecabedrijven categorie 1, 2 en 3.
2.5.1. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat uit overleg met de raad is gebleken dat bij de vaststelling van het plan is beoogd alleen bestaande horeca als zodanig te bestemmen, maar dat het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden (C)" abusievelijk voorziet in de mogelijkheid dat in het plangebied nieuwe horecafuncties worden gevestigd. Verder maakt het plan een forse groei van het aantal detailhandelsvoorzieningen mogelijk zonder dat hieraan een distributieplanologisch onderzoek ten grondslag ligt.
Gelet daarop heeft het college aanleiding gezien goedkeuring te onthouden aan artikel 6.1, sub a en/of b, van de planvoorschriften, voor zover daarbij nieuwe mogelijkheden voor horeca en detailhandel worden gecreëerd, zoals op de plankaart met gele, groene en rode lijnen is aangegeven.
Bij brief van 23 maart 2009 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de onthouding van goedkeuring aan bovengenoemde plan(onder)delen op onjuiste wijze op de plankaart is weergegeven.
2.5.2. De raad betoogt dat het college voor verschillende percelen op onjuiste en willekeurige wijze goedkeuring heeft onthouden aan artikel 6.1, sub a en/of b, van de planvoorschriften, zoals op de plankaart met gele, groene en rode lijnen is aangegeven. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de raad toegelicht dat ingevolge het vorige plan "Partiële herziening bestemmingsplan voor de kom, zone A" (hierna: het vorige plan) de gronden met de bestemming "Centrumdoeleinden" ter plaatse van de op de kaart aangegeven aanduidingen bestemd waren voor woningen, winkels, kantoren, horecabedrijven, bijzondere doeleinden of bedrijven. Daarbij was het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen voor het wijzigen van de functie, met dien verstande dat in een in de planvoorschriften opgenomen matrix was neergelegd hoeveel eenheden van elke functie waren toegestaan binnen de bestemming "Centrumdoeleinden". In het thans voorliggende plan zijn, voor zover thans van belang, de functies wonen, horeca en detailhandel rechtstreeks mogelijk binnen de bestemming "Centrumdoeleinden" en is geen vrijstelling nodig om, binnen deze functies, van functie te veranderen. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de raad toegelicht dat met deze bestemmingsregeling is beoogd die functies toe te staan die ten tijde van de vaststelling van het vorige plan werden uitgeoefend blijkens de in dat plan opgenomen aanduidingen, alsmede de functies toe te staan waarvoor in de vorige planperiode vrijstelling is verleend. Bij nader inzien is de in het plan opgenomen regeling evenwel ruimer dan de raad heeft beoogd, aldus de vertegenwoordiger van de raad ter zitting.
2.5.3. Het college heeft, voor zover thans van belang, goedkeuring onthouden aan artikel 6.1, sub a en b, van de planvoorschriften, voor zover betrekking hebbende op de percelen Brandestraat 8, Brandestraat 32, Brandestraat 34, Markt 11 en Markt 58. Ten aanzien van perceel Markt 29 heeft het college goedkeuring onthouden aan artikel 6.1, sub a, van de planvoorschriften.
Wat betreft de percelen Brandestraat 32, Brandestraat 34 en Markt 58 stelt de raad zich op het standpunt dat detailhandel ter plaatse dient te worden toegestaan omdat deze percelen in het vorige plan de specifieke aanduiding 'winkel' hadden. Gelet hierop stelt de raad zich op het standpunt dat het college wat betreft deze percelen ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan artikel 6.1, sub a, van de planvoorschriften. De raad heeft wat betreft deze percelen geen bezwaar tegen de onthouding van goedkeuring aan artikel 6.1, sub b, van de planvoorschriften.
Ten aanzien van de percelen Brandestraat 8 en Markt 11 stelt de raad zich op het standpunt dat ter plaatse horeca dient te worden toegestaan omdat in het vorige plan aan deze percelen de specifieke aanduiding 'horeca' was toegekend. De raad heeft wat betreft deze percelen geen bezwaar tegen de onthouding van goedkeuring aan artikel 6.1, sub a, van de planvoorschriften.
Wat betreft perceel Markt 29 stelt de raad dat ter plaatse detailhandel dient te worden toegestaan nu ter plaatse een winkel wordt uitgebaat en hiervan reeds sprake was ten tijde van de vaststelling van het vorige en het onderhavige plan. Kennelijk heeft het college ten aanzien van dit perceel beoogd goedkeuring te onthouden aan artikel 6.1, sub b, van de planvoorschriften, maar heeft het college in plaats daarvan abusievelijk goedkeuring onthouden aan artikel 6.1, sub a, van de planvoorschriften, aldus de raad.
2.5.4. De Afdeling overweegt dat een goede ruimtelijke ordening wordt verkregen door het coördineren en afwegen van de verschillende belangen die bij het gebruik van de in het plan begrepen grond en opstallen zijn betrokken. Daarmee stelt de raad in een bestemmingplan vast wat naar zijn oordeel een goede ruimtelijke ordening inhoudt. Uit het onder 2.4. omschreven toetsingskader vloeit voort dat het college, voor zover het betreft deze door de raad verrichte belangenafweging, aan het bestemmingsplan slechts geheel of gedeeltelijk goedkeuring kan onthouden indien hij van oordeel is dat de door de raad verrichte afweging van belangen leidt tot voor een of meer belangen nadelige gevolgen die onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doeleinden.
2.5.4.1. Gelet op hetgeen onder 2.5.2. is vermeld, heeft de raad een belangenafweging gemaakt en daarbij betekenis gehecht aan het in het vorige plan rechtstreeks toegestane gebruik, alsmede aan het gebruik waarvoor vrijstelling is verleend. De raad heeft evenwel erkend dat de belangenafweging niet juist is vertaald in het plan. Gelet hierop heeft het college met betrekking tot een aantal percelen aanleiding kunnen zien goedkeuring te onthouden aan artikel 6.1, sub a en/of b, van de planvoorschriften. De Afdeling stelt evenwel vast dat de onthouding van goedkeuring door het college aan artikel 6.1, sub a en/of b, van de planvoorschriften, zoals op de plankaart is weergegeven, verder strekt dan het enkel corrigeren van de, door de raad erkende, onjuiste weergave van de visie van de raad in het plan. Uit hetgeen onder punt 2 van het bestreden besluit is overwogen, alsmede uit het verhandelde ter zitting, leidt de Afdeling af dat het college een eigen afweging heeft gemaakt, uitgaande van het bestaande gebruik ten tijde van de vaststelling van het plan, en deze afweging in de plaats heeft gesteld van de afweging van de raad. Dienaangaande overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat de feiten die de raad aan zijn overwegingen ten grondslag heeft gelegd, zoals weergegeven in 2.5.3., onjuist zijn. De Afdeling ziet voorts geen redenen om aan te nemen dat de afweging die de raad heeft gemaakt, zoals weergegeven in 2.5.3., onevenredig nadelig is voor een of meer betrokken belangen in verhouding tot de met het plan te dienen doelen. Nu verder vaststaat dat geen bovengemeentelijke belangen aan de orde zijn, heeft het college de beoordelingsruimte die het heeft bij het gebruik van zijn goedkeuringsbevoegdheid overschreden en heeft het college in zoverre ten onrechte zijn belangenafweging in de plaats gesteld van de afweging van de raad.
2.5.4.2. De conclusie is dat hetgeen de raad heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Door niettemin om deze reden goedkeuring aan het plan in zoverre te onthouden heeft het college gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep van de raad is, voor zover ontvankelijk, gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan artikel 6.1, sub a, van de planvoorschriften, voor zover betrekking hebbende op de percelen Brandestraat 32, Brandestraat 34, Markt 29 en Markt 58, en voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan artikel 6.1, sub b, van de planvoorschriften, voor zover betrekking hebbende op de percelen Brandestraat 8 en Markt 11. Gelet op de onlosmakelijke samenhang ziet de Afdeling voorts aanleiding het bestreden besluit te vernietigen, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 6.1, sub b, van de planvoorschriften, voor zover betrekking hebbende op perceel Markt 29 en om zelfvoorziend goedkeuring te onthouden aan artikel 6.1, sub b, van de planvoorschriften, voor zover betrekking hebbende op perceel Markt 29. Verder ziet de Afdeling in het voorgaande aanleiding zelfvoorziend goedkeuring te verlenen aan artikel 6.1, sub a, van de planvoorschriften, voor zover betrekking hebbende op de percelen Brandestraat 32, Brandestraat 34, Markt 29 en Markt 58, en zelfvoorziend goedkeuring te verlenen aan artikel 6.1, sub b, van de planvoorschriften, voor zover betrekking hebbende op de percelen Brandestraat 8 en Markt 11.
2.6. [appellanten sub 2] stellen dat zij als gevolg van de wijze waarop goedkeuring is onthouden aan artikel 6.1, sub a en/of b, van de planvoorschriften worden beperkt in de gebruiksmogelijkheden van hun percelen Markt 11, Markt 13 en Brandestraat 32. Bovendien is het ongewenst dat de aan elkaar grenzende percelen Markt 11 en Markt 13 als gevolg van de onthouding van goedkeuring niet langer dezelfde gebruiksmogelijkheden hebben, aldus [appellanten sub 2].
2.6.1. Als gevolg van de onthouding van goedkeuring door het college aan artikel 6.1, sub a en/of b, van de planvoorschriften, zoals op de plankaart is weergegeven, is, voor zover thans van belang, op perceel Markt 11 wonen toegestaan, is op perceel Markt 13 detailhandel en wonen toegestaan en is op perceel Brandestraat 32 wonen toegestaan.
In de visie van de raad voor het plangebied, zoals weergegeven onder 2.5.2., dient ter plaatse van perceel Markt 11 horeca en wonen te zijn toegestaan en ter plaatse van de percelen Markt 13 en Brandestraat 32 detailhandel en wonen. Vanwege de vernietiging van het bestreden besluit en de verleende goedkeuring door de Afdeling zoals weergegeven onder 2.5.4.2. is de door de raad gewenste planologische situatie ontstaan. [appellanten sub 2] wensen evenwel de mogelijkheid te behouden om binnen de bestemming "Centrumdoeleinden" te kunnen variëren tussen de functies wonen, detailhandel en horeca, zoals volgens hen onder het vorige plan mogelijk was. Concreet betekent dit dat zij de mogelijkheid wensen te hebben op het perceel Markt 11 detailhandelsactiviteiten uit te oefenen en op de percelen Markt 13 en Brandestraat 32 horeca-activiteiten uit te oefenen.
2.6.2. De Afdeling stelt voorop dat het vorige plan een mogelijkheid tot functiewijziging zoals door [appellanten sub 2] gewenst, niet bij recht mogelijk maakte; het vorige plan voorzag in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om binnen de bestemming "Centrumdoeleinden" vrijstelling te verlenen voor het wijzigen van de functie, met dien verstande dat in een in de planvoorschriften opgenomen matrix was neergelegd hoeveel eenheden van elke functie waren toegestaan binnen de bestemming "Centrumdoeleinden". [appellanten sub 2] hebben gedurende de vorige planperiode het college van burgemeester en wethouders niet verzocht vrijstelling te verlenen voor een dergelijke functiewijziging voor de percelen Markt 11 en 13 en Brandestraat 32.
De Afdeling overweegt verder dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat de raad, op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen, andere bestemmingen en voorschriften voor gronden kan en mag vaststellen. In het door [appellanten sub 2] aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat zij onevenredig in hun belangen worden geschaad door de door de raad gewenste planologische situatie die is ontstaan door de vernietiging van het bestreden besluit en de verleende goedkeuring door de Afdeling zoals weergegeven onder 2.5.4.2.
Het betoog van [appellanten sub 2] dat het ongewenst is dat de aan elkaar grenzende percelen Markt 11 en Markt 13 niet langer dezelfde gebruiksmogelijkheden hebben, leidt niet tot een ander oordeel nu deze percelen in het vorige plan ook verschillende gebruiksmogelijkheden kenden.
Het beroep van [appellanten sub 2], voor zover gericht tegen de onthouding van goedkeuring, is ongegrond.
2.7. [appellanten sub 1] kunnen zich niet verenigen met de onthouding van goedkeuring aan artikel 6.1, sub b, van de planvoorschriften, voor zover betrekking hebbende op hun percelen Markt 2 en Markt 3. Het college heeft volgens hen onvoldoende gemotiveerd dat horeca-activiteiten ter plaatse niet meer mogen worden uitgeoefend, te meer nu uit de stukken, waaronder de plantoelichting, niet blijkt dat het gemeentebestuur een horecabestemming ter plaatse ongewenst acht. Uit de plantoelichting volgt volgens [appellanten sub 1] juist dat het gemeentebestuur de in het vorige plan geboden mogelijkheid wenst te handhaven dat binnen de bestemming "Centrumdoeleinden (C)" zowel detailhandel, horeca als wonen is toegestaan.
2.7.1. In het vorige plan hadden de percelen Markt 2 en Markt 3 de bestemming "Centrumdoeleinden" en de aanduiding 'winkel'. Thans worden op deze percelen detailhandelsactiviteiten uitgeoefend. [appellanten sub 1] hebben onder het vorige plan het college van burgemeester en wethouders niet verzocht vrijstelling te verlenen voor de wijziging van het gebruik van winkel naar horeca. Gelet op hetgeen onder 2.5.2. is vermeld, is als gevolg van de onthouding van goedkeuring door het college aan artikel 6.1, sub b, van de planvoorschriften, voor zover betrekking hebbende op de percelen Markt 2 en 3, de door de raad gewenste planologische situatie ontstaan. De plantoelichting geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op dit punt een andere visie voor ogen stond. De Afdeling ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat [appellanten sub 1] door deze planologische situatie onevenredig in hun belangen worden geschaad. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het vorige plan het gebruik van de percelen Markt 2 en Markt 3 voor horeca niet zonder meer en onbeperkt mogelijk maakte, nu dit afhankelijk was gesteld van een vrijstelling waarbij tevens een maximum was gesteld aan het aantal horecagelegenheden. De Afdeling neemt hierbij verder nog in aanmerking dat niet is gebleken dat [appellanten sub 1] voor de vaststelling van het plan bij het gemeentebestuur concrete plannen voor de uitoefening van horeca-activiteiten op de percelen Markt 2 en Markt 3 kenbaar hebben gemaakt.
Het beroep van [appellanten sub 1], voor zover gericht tegen de onthouding van goedkeuring, is ongegrond.
Beroepen gericht tegen de goedkeuring
2.8. [appellanten sub 2] kunnen zich niet verenigen met de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" dat ziet op het perceel Zuidwal 55 (hierna: het perceel), voor zover aan dat perceel geen bouwblok is toegekend. Zij voeren hiertoe aan dat ter plaatse in het verleden een bouwwerk heeft gestaan dat is gesloopt in het kader van bouwwerkzaamheden. Het perceel ligt thans braak en wordt gebruikt als ontsluitingsweg. [appellanten sub 2] wensen ter plaatse een poortwoning te realiseren.
2.8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de inmiddels gesloopte garage in het vorige plan was opgenomen als bestaande bebouwing in de kadastrale gegevens, maar dat in dat plan voor de garage geen bouwblok was opgenomen. Gelet hierop heeft het college ingestemd met het standpunt van de raad dat in zoverre geen sprake is van een verslechtering van de planologische situatie van [appellanten sub 2] als gevolg van het voorliggende plan. Voorts is het gemeentebestuur voornemens de Zuidwal in zijn geheel te herontwikkelen, waarbij de gevelwand hoogstwaarschijnlijk zal worden opgevuld met woningbouw. De raad acht het niet wenselijk om daarop vooruitlopend aan het perceel een bouwblok toe te kennen.
2.8.2. Aan de hand van de plankaart behorende bij het vorige plan stelt de Afdeling vast dat het perceel in het vorige plan de bestemming "Verkeersdoeleinden" had, dat de garage was opgenomen als bestaande bebouwing in de kadastrale gegevens en dat aan het perceel geen bouwblok was toegekend. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellanten sub 2] aan het vorige plan geen rechten kunnen ontlenen op een bouwblok op het perceel en dat in zoverre geen sprake is van een verslechtering van hun planologische situatie als gevolg van het voorliggende plan. Het college heeft voorts kunnen instemmen met de keuze van de raad om het perceel in samenhang te bezien met de gehele Zuidwal en in afwachting van de herontwikkeling daarvan aan het perceel geen bouwblok toe te kennen.
2.8.3. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond. Gelet hierop dient hun op artikel 8:73 van de Awb gebaseerde verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
2.9. [appellanten sub 1] kunnen zich niet verenigen met de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden" voor zover betrekking hebbend op hun percelen Markt 2 en Markt 3, voor zover de functies kantoren of bedrijven ter plaatse niet zijn toegestaan. Hierdoor worden zij in hun gebruiksmogelijkheden beperkt nu onder het vorige plan de mogelijkheid bestond het bestaande gebruik voor detailhandel te wijzigen in kantoren of bedrijven. Zij achten dit voorts in strijd met het conserverende karakter van het plan.
2.9.1. De raad acht de functies kantoren en bedrijven niet langer passend ter plaatse van de desbetreffende percelen. De raad wijst er verder op dat het vorige plan de functies kantoren en bedrijven ter plaatse van de desbetreffende percelen niet zonder meer toestond aangezien het in de matrix neergelegde maximaal toegestane aantal kantoren reeds was gevestigd in het plangebied. Deze kantoren zijn in het voorliggende plan als zodanig bestemd. Gelet hierop heeft het college ingestemd met het standpunt van de raad dat in zoverre geen sprake is van een verslechtering van de planologische situatie van [appellanten sub 1] als gevolg van het voorliggende plan. Het college stelt zich verder op het standpunt dat de bestaande situatie als zodanig is bestemd in het plan, hetgeen past binnen het conserverende karakter van het plan.
2.9.2. Zoals de Afdeling hierboven reeds heeft overwogen, kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend en kan de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen, andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Nu de desbetreffende percelen niet voor kantoor- of bedrijfsdoeleinden worden gebruikt en [appellanten sub 1] evenmin voor de vaststelling van het plan concrete plannen daartoe hebben bekendgemaakt bij het gemeentebestuur, heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van de raad ter plaatse niet langer kantoren en bedrijven toe te staan.
2.9.3. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond. Gelet hierop dient hun op artikel 8:73 van de Awb gebaseerde verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
2.10. Ten aanzien van de raad is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk:
- voor zover dat is gericht tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Centrumdoeleinden (C)" voor de percelen Markt 11, Markt 13 en Brandestraat 32 te Geertruidenberg, voor zover de aan deze bestemming verbonden voorschriften het gebruik als kantoor of als bedrijf niet mogelijk maken, en
- voor zover dat is gericht tegen de goedkeuring van de bestemmingsregeling die voorziet in hogere goot- en nokhoogtes en het loslaten van de nokrichting voor diverse percelen aan de Zuidwal te Geertruidenberg;
II. verklaart het beroep van de raad van de gemeente Geertruidenberg niet-ontvankelijk, voor zover dat is gericht tegen de goedkeuring van de plandelen die zien op de percelen Brandestraat 2, Elfhuizen 8, Haven 14, Haven 18, Haven 22A, Markt 29, Markt 40, Markt 42, Vismarktstraat 4 en Vismarktstraat 26 te Geertruidenberg;
III. verklaart het beroep van de raad van de gemeente Geertruidenberg voor het overige gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 2 december 2008, nummer 1408571, voor zover daarbij:
a) goedkeuring is verleend aan artikel 6.1, sub b, van de planvoorschriften, voor zover betrekking hebbende op perceel Markt 29;
b) goedkeuring is onthouden aan artikel 6.1, sub a, van de planvoorschriften, voor zover betrekking hebbende op de percelen Brandestraat 32, Brandestraat 34, Markt 29 en Markt 58 te Geertruidenberg en
c) goedkeuring is onthouden aan artikel 6.1, sub b, van de planvoorschriften, voor zover betrekking hebbende op de percelen Brandestraat 8 en Markt 11 te Geertruidenberg;
V. onthoudt goedkeuring aan artikel 6.1, sub b, van de planvoorschriften, voor zover betrekking hebbende op perceel Markt 29;
VI. verleent goedkeuring aan artikel 6.1, sub a, van de planvoorschriften, voor zover betrekking hebbende op de percelen Brandestraat 32, Brandestraat 34, Markt 29 en Markt 58, en aan artikel 6.1, sub b, van de planvoorschriften, voor zover betrekking hebbende op de percelen Brandestraat 8 en Markt 11;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 2 december 2008, voor zover daarbij is besloten omtrent de goedkeuring van de onder V. en VI. bedoelde planonderdelen;
VIII. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] voor het overige en het beroep van [appellanten sub 1] geheel ongegrond.
IX. wijst de verzoeken van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 1] om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht af;
X. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan de raad van de gemeente Geertruidenberg het door hem betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro).
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009