200905876/2/R3.
Datum uitspraak: 30 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V., gevestigd te Uden,
verzoekster,
de raad van de gemeente Uden,
verweerder.
Bij besluit van 25 juni 2009 heeft de raad van de gemeente Uden (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Lange Goorstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V. (hierna: DLV) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, eveneens bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2009, heeft DLV de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 november 2009, waar de raad, vertegenwoordigd door M.J.W. van Gemert, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan is opgesteld voor de hervestiging van kermisbedrijven die thans elders in Uden zijn gevestigd. Het plan voorziet onder andere in de mogelijkheid om drie bedrijfswoningen en drie bedrijfshallen op te richten. Het kantoorpand van DLV staat op een naastgelegen perceel en DLV vreest dat het plan zal leiden tot geluidsoverlast, zowel ten gevolge van werkzaamheden op het perceel als ten gevolge van weerkaatsing van het geluid op een aan te leggen geluidswal tussen de bedrijfswoningen en een dierenpension. Voorts is de aanleg en instandhouding van de groenvoorzieningen onvoldoende verzekerd en zal het plan tot een verkeersonveilige situatie leiden. Bovendien is ten onrechte geen exploitatieplan vastgesteld. Gelet op deze omissies verzoekt DLV om schorsing van het gehele plan.
2.3. Met betrekking tot de geluidhinder overweegt de voorzitter dat de afstand tussen het kantoorpand van DLV en het dichtstbijzijnde vlak met de bestemming "Bedrijf-Kermis" ongeveer 35 meter zal bedragen. Blijkens de toelichting is bij het opstellen van het plan uitgegaan van de indicatieve afstanden zoals die worden aanbevolen in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Kermis(reparatie)bedrijven zijn hierin niet opgenomen, maar door de raad is voor de geluidhinder aangesloten bij de aanbevolen afstand voor de handel en reparatiebedrijven van auto's en motorfietsen. Gelet op de toegestane activiteiten in de planregels, te weten opslag en reparatiewerkzaamheden, komt dit de voorzitter niet onredelijk voor. Voor geluid wordt bij dergelijke bedrijven een indicatieve afstand van 30 meter tot woningen aanbevolen. Nog afgezien van het feit dat het pand van DLV geen woning is, bestaat gezien de afstand van 35 meter, de aard van de toegestane activiteiten en de afschermende werking van de voorziene geluidswal, vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare geluidsbelasting ter plaatse. Evenmin is, mede gelet op de ter plaatse voorziene groenvoorzieningen, aannemelijk geworden dat sprake zal zijn van een onaanvaardbare reflecterende werking van de geluidswal.
2.4. Ten aanzien van de aan te leggen groenvoorzieningen is ter zitting naar voren gekomen dat de gronden in het plangebied in eigendom zijn bij de gemeente en dat de gronden waarop groenvoorzieningen zullen worden aangelegd ook in eigendom blijven bij de gemeente. Gelet hierop valt vooralsnog niet in te zien waarom de aanleg van de groenvoorzieningen niet gerealiseerd en onderhouden zou kunnen en zal worden.
2.5. Verwezenlijking van de in het plan voorziene bebouwing en gebruik heeft een beperkte verkeersaantrekkende werking, mede omdat de gronden en gebouwen 's winters vooral voor opslag zullen worden gebruikt en in de zomerperiode de kermisattracties doorlopend onderweg en dus niet aanwezig zullen zijn in het plangebied. Daarnaast heeft DLV niet betwist dat de ontsluitingsweg van het plangebied - de Lange Goorstraat - een lage verkeersintensiteit heeft. De stelling van DLV dat vrachtwagens de bocht vanaf de Lange Goorstraat naar het terrein niet kunnen maken, is niet aannemelijk nu de in- en uitritten 12 meter breed mogen zijn ingevolge artikel 4.3 van de planregels. De voorzitter verwacht derhalve niet dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een verkeersonveilige situatie.
2.6. Voor zover het verzoek van DLV is gericht tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro, overweegt de voorzitter als volgt.
Ingevolge artikel 6.12, tweede lid, van de Wro, voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wro, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een dergelijk besluit.
Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zou DLV niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij de desbetreffende onderdelen van het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat DLV geen grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro heeft gesloten met betrekking tot gronden in het plangebied, DLV geen eigenaar is van gronden in dat gebied en ook anderszins niet is gebleken van belangen van DLV die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van de genoemde onderdelen van een exploitatieplan.
Gelet op het voorgaande verwacht de voorzitter dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat DLV evenmin kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro en dat het beroep van DLV in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2.7. Het vorenstaande leidt de voorzitter tot het oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2009