200902812/1/R2.
Datum uitspraak: 9 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 3 maart 2009, kenmerk 1437324/1508655, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Cranendonck (hierna: de raad) bij besluit van 1 juli 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Kom Gastel" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2009, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2009, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2009, beroep ingesteld.
[appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 15 mei 2009. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 16 mei 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2009, waar [appellant sub 2], in persoon, en [appellant sub 3], in persoon en bijgestaan door mr. S.D. van Reenen, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door drs. M. Janssen en F. van Eijndhoven, ambtenaren in dienst van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. Het beroep van [appellant sub 1] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden 1, W1" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1], waarmee wordt voorzien in de nieuwbouw van twee woningen aan de achterzijde van dat perceel.
[appellant sub 1] betoogt dat het college zijn belangen niet heeft meegewogen en de noodzaak van de bouw van de woningen niet inzichtelijk heeft gemaakt. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de realisatie van de woningen op het perceel, dat is gelegen naast het perceel waarop hij woonachtig is, inbreuk maakt op zijn privacy. Ook vreest hij voor parkeeroverlast en problemen bij de afwikkeling van het verkeer afkomstig van de nieuw te bouwen woningen.
2.2.1. Nu ingevolge artikel 3.1 van de planvoorschriften de gronden met de bestemming "Woondoeleinden 1, W1" en "Tuin" zijn bestemd voor onder andere parkeerdoeleinden biedt het bestreden plandeel de ruimte om parkeervoorzieningen op het terrein van de woningen te realiseren. Ter zitting is van de zijde van de raad aangegeven dat van deze ruimte gebruik zal worden gemaakt. De te realiseren woningen zullen aan de voorzijde worden ontsloten via de Teeuwenweg op De Dijk. Niet is gebleken dat in de huidige situatie problemen bestaan met de verkeersafwikkeling op deze wegen. Gezien het voorgaande heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de bouw van twee woningen ter plaatse parkeeroverlast of problemen bij de afwikkeling van het verkeer tot gevolg kan hebben.
2.2.2. Volgens de Nota zienswijzen is het plan gewijzigd vastgesteld voor wat betreft het perceel [locatie 1] ten opzichte van het ontwerpplan vanwege het verdwijnen van het aldaar gevestigde bedrijf. Naast het planologisch vastleggen van het verdwijnen van het bedrijf wil de raad een inbreidingslocatie voor starterswoningen realiseren. Het college en de raad achten de uitstraling en functie van de starterswoningen goed passend in de omgeving.
Het college en de raad hebben in redelijkheid een zwaarder belang kunnen toekennen aan de bouw van de starterswoningen dan aan het belang van [appellant sub 1]. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, het vervangen van de huidige bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie 1] door de starterswoningen ertoe leidt dat de bebouwing op het perceel per saldo zal verminderen. Daarnaast neemt de Afdeling in aanmerking dat het college en de raad zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de situatie voor wat betreft de privacy van [appellant sub 1] niet zal verslechteren, aangezien op het perceel [locatie 1] eerder een bedrijf was gevestigd en de starterswoningen op een afstand van circa 30 meter van de woning van [appellant sub 1] zijn voorzien.
2.2.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.3. Het beroep van [appellant sub 2] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden 2, W2" dat betrekking heeft op de achterzijde van zijn perceel [locatie 2]. Volgens [appellant sub 2] had de voorheen geldende agrarische bestemming van de achterzijde van zijn perceel moeten worden gehandhaafd, nu ter plaatse een bijgebouw als schapenstal in gebruik is.
2.3.1. De raad heeft beoogd het huidige gebruik van het perceel als zodanig te bestemmen. De achterzijde van het perceel [locatie 2] bestaat uit grasland, zodat de raad hieraan de bestemming "Agrarische doeleinden" heeft toegekend. Aan de voorzijde van het perceel heeft de raad de bestemming "Woondoeleinden 2, W2" toegekend, vanwege het gebruik hiervan als woonperceel waarop een woning, tuin en bijgebouw aanwezig zijn.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
Niet in geschil is dat het desbetreffende bijgebouw wordt gebruikt voor het hobbymatig houden van schapen. Zoals de raad ter zitting nader heeft toegelicht, staat het bepaalde in de planvoorschriften behorende bij de bestemming "Woondoeleinden 2, W2" niet in de weg aan het hobbymatig houden van dieren. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit standpunt onjuist is. Het college heeft in zoverre in redelijkheid met het plan kunnen instemmen.
2.4. Voorts richt het beroep van [appellant sub 2] zich tegen de oppervlakte van het bouwvlak ter plaatse van het perceel [locatie 2].
[appellant sub 2] voert aan dat de oppervlakte van het bouwvlak te klein is nu het ten onrechte is gebaseerd op de oppervlakte van de huidige woning. Hij betoogt dat voor de oppervlakte van het bouwvlak het uitgangspunt de bouwvergunning van 18 juli 1978 voor de woning [locatie 2] had moeten zijn.
2.4.1. De opzet van het plan brengt mee dat de oppervlakte van het bouwvlak is afgestemd op de oppervlakte van het hoofdgebouw dat binnen het bouwvlak is toegestaan. Dit hoofdgebouw betreft volgens de raad de huidige woning op het perceel [locatie 2]. Voor zover [appellant sub 2] ter zitting heeft betoogd dat ook nog sprake is van een kantoor dat als hoofdgebouw kan worden aangemerkt, overweegt de Afdeling dat deze omstandigheid niet relevant is voor de oppervlakte van het in geding zijnde bouwvlak. Ten behoeve van het voormelde kantoor is op de plankaart namelijk een separaat plandeel met de bestemming "Kantoor" en de aanduiding voor een bouwvlak ingetekend.
Voor de bouw van de huidige woning op het perceel [locatie 2] is laatstelijk bij besluit van 27 januari 1981 een bouwvergunning verleend. Niet is gebleken dat de oppervlakte van het bestreden bouwvlak niet in overeenstemming is met de oppervlakte die de woning volgens deze bouwvergunning heeft dan wel met de feitelijke oppervlakte van de woning. Gelet hierop heeft de raad bij het bepalen van de oppervlakte van het bouwvlak ten behoeve van het perceel [locatie 2] er vanuit mogen gaan dat de door [appellant sub 2] gemeende bouwvergunning van 18 juli 1978 niet meer zou worden benut.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.6. Het beroep van [appellant sub 3] richt zich tegen de aanduiding 'caravanstalling toegestaan' die rust op één van de bouwvlakken op zijn perceel aan de [locatie 3]. Hij betoogt dat de gebruiksmogelijkheden van het desbetreffende bouwvlak te veel worden beperkt vanwege deze aanduiding. De bedrijfsactiviteiten worden reeds beperkt door de grootte van het bouwvlak en de milieuwetgeving, aldus [appellant sub 3]. Voorts betoogt [appellant sub 3] dat de raad zijn bedrijf ongelijk behandeld ten opzichte van andere bedrijven in de omgeving. Hij wijst er in dit verband op dat aan andere bouwvlakken de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" is toegekend, zonder de beperkende aanduiding 'caravanstalling toegestaan'.
2.6.1. Aan het perceel [locatie 3] is op de plankaart de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" toegekend, alsmede drie afzonderlijke bouwvlakken. Op één bouwvlak rust de nadere aanduiding 'caravanstalling toegestaan'.
Ingevolge artikel 7.1, onder d, van de planvoorschriften, is uitsluitend een caravanstalling toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling toegestaan' op de plankaart.
2.6.2. De raad heeft beoogd het huidige gebruik van het bouwvlak als caravanstalling als zodanig te bestemmen. Hij acht een uitbreiding van de huidige bedrijfsactiviteiten op het bouwvlak waarop de aanduiding 'caravanstalling toegestaan' rust niet wenselijk, gelet op de grootte van het bouwvlak alsmede de ligging daarvan aan enerzijds een woongebied en anderzijds het buitengebied. Hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college hiermee niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat is gebleken dat de huidige bedrijfsvoering van [appellant sub 3] niet wordt beperkt door de aanduiding 'caravanstalling toegestaan'. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 3] geen concrete plannen heeft om zijn bedrijf op het perceel uit te breiden.
2.6.3. Ten aanzien van de door [appellant sub 3] gemaakte vergelijking met andere bouwvlakken is de Afdeling van oordeel dat het college en de raad zich op het standpunt hebben kunnen stellen dat de door [appellant sub 3] bedoelde situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie, vanwege de ligging van het onderhavige bouwvlak grenzend over enerzijds een lengte van circa 82,5 meter aan de achtertuinen van een woongebied en anderzijds direct aan het buitengebied.
2.6.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins in zoverre is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009