200905144/2/R2 en 200905144/1/R2.
Datum uitspraak: 2 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Nederweert (hierna: de raad) bij besluit van 30 september 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerrein Aan Veertien" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2009, hebben [appellant] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 oktober 2009, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. I.L. van Geel, advocaat te Deurne, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. W.L.J. Bijlmakers, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door [directeur productie], als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het plan voorziet in de actualisering van het bestemmingsplan "Buitengebied", dat op 11 december 1984 is vastgesteld en op 4 februari 1986 door het college is goedgekeurd. Het plan is in hoofdzaak conserverend van aard. Voor gronden, die [belanghebbende] in eigendom heeft, voorziet het plan in een verhoging van de bouwhoogte van 10 naar 16 meter ten opzichte van het bestemmingsplan "Buitengebied".
2.4. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met de voornoemde verruiming van de bouwmogelijkheden voor [belanghebbende]. Zij vrezen voor een verslechtering van hun woon- en leefklimaat. In dit verband voeren zij aan dat de bestaande geluidzone slechts beperkte ruimte biedt voor uitbreiding of nieuwvestiging van bedrijven en dat in het plan ten onrechte geen rekening is gehouden met piekgeluidbelasting. De omstandigheid dat voor drie voorziene woningen aan de Winnerstraat in de nabijheid van het plangebied met betrekking tot wegverkeerslawaai hogere geluidgrenswaarden zijn vastgesteld, duidt volgens hen op het belang van de woonfunctie ter plaatse.
2.5. Het college stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat het plan geen verruiming van de bestaande geluidzone met zich brengt en niet zal leiden tot een toename van de geluidbelasting op de nabije omgeving. Door de verruiming van de bouwmogelijkheden heeft [belanghebbende] volgens het college de mogelijkheid om het bedrijf te vernieuwen en te moderniseren. Hierdoor zal de geluidemissie afnemen, aldus het college.
2.6. In het plan is nagenoeg het gehele plangebied bestemd tot "Bedrijventerrein -BT-". Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder 1, van de planvoorschriften gelden voor gronden met de bestemming "Bedrijventerrein -BT-" zowel ten aanzien van het maximale bebouwingspercentage als de maximale bouwhoogte van gebouwen de aanwijzingen op de plankaart. De gronden van het plangebied zijn grotendeels aangeduid met de maximale bouwhoogte van 10 meter. Op een deel van de gronden die [belanghebbende] in eigendom heeft, zijn in het plan gebouwen met een maximale bouwhoogte van 16 meter toegestaan. Het plan maakt hiermee in zoverre ten opzichte van het plan "Buitengebied" een verhoging van de bouwhoogte met 6 meter mogelijk.
2.6.1. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" is rond het bedrijventerrein "Aan Veertien" een geluidzone vastgesteld, waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Deze zone is bij het voorliggende plan niet gewijzigd noch opgeheven, zodat de zone thans nog bestaat. Binnen de zone dient de waarde in acht te worden genomen die op het tijdstip van de vaststelling van de zone gold, hetgeen voor de bestaande woningen neerkomt op 55 dB(A). [appellant] en anderen wonen deels binnen en voor het overige buiten de geluidzone.
Onbestreden is dat binnen de geluidzone nog enige ruimte is voor bedrijven met een geluidemissie. Niet aannemelijk is geworden dat de verruiming van de bouwhoogte van 10 naar 16 meter wat betreft de gronden van [belanghebbende], die het plan mogelijk maakt, ertoe zullen leiden dat de grenswaarden zullen worden overschreden. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat door [belanghebbende] ter zitting is verklaard dat deze verruiming van de bouwhoogte zal worden aangegrepen voor het uitvoeren van een bouwplan, waarbij de geluidproducerende logistieke activiteiten, waaronder het laden en lossen van metalen, van buiten naar binnen verhuizen.
2.6.2. Niet in geschil is dat de benutting van de verruimde bouwmogelijkheden ertoe zal leiden dat het uitzicht voor een aantal omwonenden zal worden aangetast. Echter, niet aannemelijk is geworden dat deze aantasting zodanig zal zijn dat het college hieraan overwegende betekenis had moeten toekennen. Hierbij betrekt de voorzitter dat de afstand tot de dichtstbijzijnde burgerwoning ongeveer 150 meter is en dat langs de oostzijde van het bedrijventerrein een aarden wal is gelegen.
Verder neemt de voorzitter de ligging van het plangebied in ogenschouw en de omstandigheid dat het van oudsher een op de industrie gericht bedrijventerrein betreft. De enkele omstandigheid dat in de omgeving van het plangebied drie woningen zijn voorzien, maakt nog niet dat de omgeving in hoofdzaak een woonfunctie heeft.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009