ECLI:NL:RVS:2009:BK5809

Raad van State

Datum uitspraak
2 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908332/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • M.P.J.M. van Grinsven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving varkenshouderij in Hardenberg

Op 2 december 2009 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg. De zaak betreft een verzoek om handhaving van bestuursrechtelijke middelen met betrekking tot de varkenshouderij van een vergunninghouder. Het college had op 27 oktober 2009 het verzoek van de verzoeker afgewezen, waarop deze bezwaar maakte en een voorlopige voorziening vroeg. De voorzitter heeft de zaak op 26 november 2009 ter zitting behandeld, waarbij de verzoeker en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren.

De verzoeker stelde dat de inrichting niet in overeenstemming is met de verleende vergunningen, wat leidt tot stank- en geluidshinder. De voorzitter oordeelde dat het college ten onrechte had aangenomen dat er concreet zicht op legalisatie bestond, aangezien de aanvraag voor een nieuwe revisievergunning niet voldeed aan de vereisten. De voorzitter merkte op dat het college niet had gereageerd op eerdere brieven van de verzoeker, wat de motivering van de afwijzing verzwakte.

De voorzitter besloot om de afwijzing van het college te schorsen en gelastte dat het college het griffierecht aan de verzoeker vergoedt. De beslissing houdt in dat het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg het besluit tot handhaving moet heroverwegen, rekening houdend met de nieuwe omstandigheden en de eerdere communicatie van de verzoeker.

Uitspraak

200908332/1/M2.
Datum uitspraak: 2 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg (hierna: het college) een verzoek van [verzoeker] om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de varkenshouderij van [vergunninghouder] aan de [locatie] te [plaats], afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 oktober 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 november 2009, waar [verzoeker], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door L. Brondijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [verzoeker] voert aan dat het college zijn verzoek om handhaving ten onrechte heeft afgewezen. Volgens [verzoeker] is de inrichting niet in overeenstemming met de daarvoor verleende vergunningen in werking, met veel stank- en geluidhinder als gevolg.
2.2. Voor de inrichting is op 29 juni 1999 een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend. Op 4 maart 2004 is een veranderingsvergunning verleend voor het veranderen en uitbreiden van de inrichting. Niet in geschil is dat de inrichting niet in overeenstemming met deze vergunningen in werking is, onder meer wat het emissiepunt van de centrale afzuiginstallatie en het gehouden veebestand betreft. Gelet hierop was het college bevoegd tot handhavend optreden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Het college heeft aan de afwijzing van het verzoek om handhaving in het besluit van 27 oktober 2009 ten grondslag gelegd dat concreet zicht op legalisatie bestaat. In dat verband heeft het college overwogen dat voor de inrichting een nieuwe revisievergunning is aangevraagd, waarmee de situatie volgens het college zal verbeteren. Het college is voornemens deze vergunning te verlenen en heeft op 31 augustus 2009 een daartoe strekkend ontwerpbesluit vastgesteld.
2.5. Voor het bestaan van concreet zicht op legalisatie is van belang dat de aanvraag om vergunning strekt tot legalisatie van de thans bestaande, niet vergunde situatie.
De aanvraag om een nieuwe revisievergunning voor de inrichting voorziet onder meer in plaatsing van een luchtwasser teneinde de geuremissie te reduceren. Deze luchtwasser is niet aanwezig, zodat de bestaande situatie reeds in zoverre niet overeenkomt met de nieuwe, eventueel te vergunnen situatie. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat vooralsnog reeds om die reden onvoldoende concreet zicht op legalisatie bestaat, zodat het college de afwijzing van het verzoek om handhaving in het besluit van 27 oktober 2009 niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
2.6. Het is de voorzitter opgevallen dat het college in het besluit van 27 oktober 2009 niet is ingegaan op hetgeen door [verzoeker] in zijn brieven van 19 en 21 augustus 2008 in aanvulling op het verzoek om handhaving naar voren is gebracht. De voorzitter gaat ervan uit dat deze brieven betrokken zullen worden bij de behandeling van het bezwaar van [verzoeker]. Ter zitting is gebleken dat de zitting van de bezwaarschriftencommissie op 16 december 2009 zal plaatsvinden. Op grond van het verhandelde ter zitting gaat de voorzitter ervan uit dat vóór die datum het definitieve besluit over verlening van de nieuwe revisievergunning zal zijn genomen, zodat dit besluit bij de behandeling van het bezwaar kan worden betrokken. De voorzitter gaat er verder van uit dat uiterlijk op 15 januari 2010 een besluit zal worden genomen op het bezwaar van [verzoeker].
2.7. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg van 27 oktober 2009, kenmerk 2009/LBRO/148789, tot vier weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar;
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009
462.