200903502/1/H1.
Datum uitspraak: 9 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 april 2009 in zaak nr. 08/1717 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas.
Bij besluit van 13 mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen de perceelafscheiding tussen het perceel [locaties a tot en met b] en het perceel [locatie c], voorheen [locatie d], te [plaats].
Bij besluit van 9 september 2008 heeft het college het door [appellant 1], mede namens [appellant 2], [appellant 3], [appellant 4] en [appellant 5], daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 april 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellant 1], mede namens [appellant 3] en [appellant 4], daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant 1], mede namens [appellant 2], [appellant 3], [appellant 4] en [appellant 5], bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 mei 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 14 juli 2009 en 25 juli 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant 1] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2009, waar [appellant 1] en [appellant 4] zijn verschenen.
2.1. [appellant 1] heeft mede namens [appellant 3] en [appellant 4] beroep ingesteld bij de rechtbank. Gelet op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht dient het hoger beroep, voor zover ingesteld door [appellant 2] en [appellant 5], daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder e, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c van de wet aangemerkt het bouwen van een erf- of perceelafscheiding, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1°. niet hoger dan 1 m, of
2°. niet hoger dan 2 m en gebouwd:
a) op een erf of perceel waarop reeds een gebouw staat,
b) meer dan 1 m achter de voorgevelrooilijn, en
c) meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen.
2.3. Bij besluit van 11 april 2006 is aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woonhuis op het perceel [locatie d] te [plaats], welke woning huisnummer [c] zou krijgen. Op de bij de bouwvergunning behorende bouwtekening is een perceelafscheiding ingetekend tussen het perceel [locaties a tot en met b] en het perceel [locatie c] met een hoogte van ongeveer 2,20 m. In de perceelafscheiding is een poort ingetekend, die opendraait over het perceel [locatie c].
2.4. De onderhavige perceelafscheiding bestaat uit een muur met vier penanten en een poort. Vaststaat dat de gerealiseerde perceelafscheiding is gebouwd in afwijking van de bouwvergunning van 11 april 2006. Tevens staat vast dat de perceelafscheiding, in ieder geval voor een deel, de hoogte van 2 meter als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder e, sub 3 van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb) overschrijdt. De perceelafscheiding is derhalve niet bouwvergunningsvrij.
Uit het voorgaande volgt dat is gehandeld in strijd met artikel 40 van de Woningwet, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
2.5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6. [appellant 1], [appellant 3] en [appellant 4] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet van handhavend optreden had mogen afzien.
Zij voeren aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan behoort te worden afgezien.
2.6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de hoogte van de perceelafscheiding een overtreding van geringe aard en ernst inhoudt, nu vaststaat dat de perceelafscheiding wel enkele centimeters hoger is dan 2 m maar lager is dan de bouwvergunning van 11 april 2006 toestaat, en de poort in de perceelafscheiding op een andere plek is gerealiseerd. Voorts is terecht in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is geworden dat de belangen van [appellant 1], [appellant 3] en [appellant 4] of de andere bewoners van het appartementencomplex op het perceel [locaties a tot en met b] door de verlaging van de hoogte van de perceelafscheiding worden geschaad. Het belang van [appellant 1], [appellant 3] en [appellant 4] is, zoals ter zitting ook is bevestigd, uitsluitend gelegen in de situering van de poort. [appellant 1], [appellant 3] en [appellant 4] wensen dat de poort wordt gesitueerd op de plaats zoals vergund bij besluit van 11 april 2006. Handhavend optreden zou er echter slechts toe kunnen leiden dat de perceelafscheiding wordt verlaagd tot 2,00 m, waardoor deze bouwvergunningvrij wordt.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien.
2.7. Het hoger beroep, voor zover door [appellant 1], [appellant 3] en [appellant 4] ingesteld, is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het hoger beroep, voor zover ingesteld door [appellant 2] en [appellant 5], niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009