200902876/1/V6.
Datum uitspraak: 9 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2009 in zaak nr. 06/5701 in het geding tussen:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 24 februari 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) aan [vergunninghouder], waarvan [appellant] een van de vennoten was, een boete opgelegd van € 24.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft de staatssecretaris het daartegen door [vergunninghouder] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de boete betreft en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, in zoverre dat de hoogte van de boete wordt vastgesteld op € 21.600,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.J. Majoor, advocaat te Diemen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. H.A.W. Stiekema, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals deze wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder 1˚, voor zover thans van belang, wordt de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid voor de toepassing van het eerste lid met een rechtspersoon gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge het tweede lid gelden de ter zake van deze wet gestelde beboetbare feiten ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een beboetbaar feit is begaan.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij deze beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval er sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, gesteld op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit.
2.2. Het op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 7 november 2005 (hierna: het boeterapport) houdt in dat op 8 september 2005 op een locatie aan de [locatie] te [plaats], waar [vergunninghouder] destijds was gevestigd, een vreemdeling van Bulgaarse nationaliteit en twee vreemdelingen van Turkse nationaliteit arbeid verrichtten, terwijl hiervoor geen tewerkstellingsvergunningen waren gegeven.
2.3. [appellant] betoogt dat, samengevat weergegeven, de rechtbank niet heeft onderkend dat de overtredingen hem niet dan wel in verminderde mate kunnen worden verweten, omdat hij door zijn hartklachten en psychische problemen weinig in het bedrijf aanwezig kon zijn en daardoor onvoldoende toezicht kon houden.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 maart 2008 in zaak nr.
200704906/1), wordt in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was om de overtreding te voorkomen heeft gedaan. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
2.3.2. [appellant] was als werkgever ten tijde van de overtredingen verantwoordelijk voor hetgeen zich in zijn bedrijf bij de uitoefening van de daarmee verband houdende werkzaamheden voordeed. Het had op zijn weg gelegen zijn bedrijfsvoering op een zodanige wijze in te richten, dat de door de inspecteurs van de Arbeidsinspectie geconstateerde overtredingen zich niet voordeden. [appellant] heeft niet gesteld en uit zijn bij het boeterapport gevoegde verklaring is niet gebleken dat hij maatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd om te voorkomen dat een situatie als hier aan de orde zich voordeed. Reeds daarom heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat sprake is van het volledig ontbreken dan wel een verminderde mate van verwijtbaarheid.
2.4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte geen grond aanwezig heeft geacht voor het oordeel dat de minister de boete had dienen te matigen, omdat hij niet willens en wetens de Wav heeft overtreden, faalt evenzeer. Deze omstandigheid brengt, wat daar ook van zij, op zichzelf niet met zich dat de boete dient te worden gematigd, nu voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav opzet geen vereiste is.
2.5. Hetgeen [appellant] overigens in hoger beroep heeft aangevoerd, is een letterlijke herhaling van zijn betoog in eerste aanleg, welk betoog de rechtbank terecht en op goede gronden heeft verworpen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009