200902252/1/H2.
Datum uitspraak: 9 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Opsterland,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 24 februari 2009 in zaken nrs. 08/1896 en 09/273 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats], gemeente Opsterland,
het college van burgemeester en wethouders van Opsterland.
Bij besluit van 4 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Opsterland (hierna: het college) kapvergunning verleend aan de gemeente Opsterland voor de bomen in Beetsterzwaag, zoals aangeduid op de bij de aanvraag gevoegde kaarten.
Bij besluit van 8 juli 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover dat betrekking heeft op plantsoenen waarop hij geen zicht heeft, niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond.
Bij uitspraak van 24 februari 2009, verzonden op 25 februari 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover hier van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 juli 2008 vernietigd en het bezwaar, voor zover het geen betrekking heeft op vier nader omschreven gebieden, niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de voorzieningenrechter bepaald dat het college met inachtneming van deze uitspraak opnieuw dient te beslissen op het bezwaar, voor zover het betrekking heeft op de vier nader omschreven gebieden. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 16 april 2009 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit van 4 maart 2008 opnieuw niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit bezwaar betrekking heeft op werkzaamheden waarbij hij geen belanghebbende is. Verder is daarbij het besluit van 4 maart 2008, voor zover dat betrekking heeft op de vier nader omschreven gebieden, herroepen.
[wederpartij] heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P. Stevens, werkzaam bij de gemeente Opsterland, is verschenen.
2.1. Het hoger beroep van het college is, behoudens het hierna onder 2.6 overwogene, gericht tegen de inhoudelijke overwegingen in de aangevallen uitspraak over de verleende kapvergunning voor de vier gebieden waarbij [wederpartij] belanghebbende is en het daarvoor geldend toetsingskader.
2.2. Ingevolge artikel 4.4.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Opsterland 2006 (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.4.1, tweede lid, wordt onder vellen mede verstaan: het rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
2.3. Anders dan het college betoogt, heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat snoeien niet zonder meer als een niet-vergunningplichtige activiteit beschouwd kan worden. Met juistheid heeft de voorzieningenrechter ter zake overwogen dat niet kan worden uitgesloten dat snoeiactiviteiten leiden tot ernstige beschadiging of ontsiering van de houtopstand. Hoewel de stelling van het college dat van ernstige beschadiging of ontsiering eerst sprake is als die van blijvende aard is op zich kan worden gevolgd, brengt dit niet met zich dat het besluit op bezwaar op dat punt juist is. Aangezien de verleende kapvergunning noch het besluit op bezwaar uitsluitsel geeft over dan wel beperkingen stelt aan de aard en omvang van de snoeiactiviteiten heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Reeds daarom heeft de voorzieningenrechter het besluit op bezwaar in zoverre terecht vernietigd.
2.4. Ook het betoog van het college dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de vergunning onvoldoende duidelijk is en gelet daarop sprake is van strijd met de rechtszekerheid, treft geen doel. Uit de bij de aanvraag behorende tekening, waarnaar in het besluit van 4 maart 2008 is verwezen, noch uit dat besluit kan worden opgemaakt waarvoor precies vergunning is verleend. De aanvraag spreekt wat betreft de vier gebieden waarover het hier gaat immers slechts over "selectief dunnen", "bomen snoeien" en "terugzetten". Daarmede is onvoldoende duidelijk aangegeven welke werkzaamheden zullen plaatsvinden en op welke specifieke houtopstanden die betrekking hebben. Ook in het besluit op bezwaar van 8 juli 2008 ontbreekt die nadere aanduiding, terwijl deze ook niet in de procedure bij de rechtbank is gegeven.
2.5. Gelet op het voorgaande kon de voorzieningenrechter, anders dan het college betoogt, de rechtsgevolgen van het bij de aangevallen uitspraak vernietigde gedeelte van het besluit van 8 juli 2008 dan ook niet in stand laten. Immers in dat geval zou in strijd met de rechtszekerheid een onduidelijke vergunning van kracht blijven.
2.6. Ten slotte kan, reeds omdat uit het voorgaande volgt dat de beslissing van de voorzieningenrechter juist is, het betoog van het college dat de voorzieningenrechter ten onrechte met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak niet leiden tot het door hem beoogde doel.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Het college heeft bij besluit van 16 april 2009, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het bezwaar van [wederpartij] in die zin, dat het besluit van 4 maart 2008, voor zover dat betrekking heeft op werkzaamheden in de vier gebieden waarbij [wederpartij] belanghebbende is, is herroepen aangezien voor die werkzaamheden geen vergunningplicht geldt. [wederpartij] heeft bij brief van 4 mei 2009 hierop gereageerd en verklaard geen verdere rechtsmiddelen aan te wenden tegen dit nieuwe besluit op bezwaar. Gelet daarop bestaat daarover tussen partijen geen geschil dat door de Afdeling beoordeeld dient te worden.
2.9. Het college zal op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Opsterland tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009