200905570/2/R3.
Datum uitspraak: 8 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B], wonend te [woonplaats], en [verzoeker sub 1C], wonend te [woonplaats],
2. [verzoekster sub 2A] en [verzoekster sub 2A], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Margraten,
verweerder.
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft de raad van de gemeente Margraten (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1A], [verzoeker sub 1C] en [verzoeker sub 1B] (hierna ook: [verzoekers sub 1]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2009, en [verzoekster sub 2A] en [verzoekster sub 2B] (hierna: [verzoeksters sub 2]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2009, hebben [verzoekers sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeksters sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 17 november 2009, waar [verzoeksters sub 2], vertegenwoordigd door mr. J. Schoneveld, werkzaam bij DAS-rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.F.J.P. Baur, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn namens [belanghebbende], [directeur], bijgestaan door mr. C.J.M. Kramer, werkzaam bij ARAG-rechtsbijstand, gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn door [directeur] nadere stukken in het geding gebracht.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoekers sub 1] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Bedrijf" met betrekking tot de gronden aan de Gen Hof/Verlorenweg, waardoor de bouw van een loods van 1500 m² mogelijk wordt gemaakt. [verzoekers sub 1] stellen dat niet zeker is dat het bestreden besluit bij de behandeling van de hoofdzaak in stand zal kunnen blijven, omdat de gevolgen van de realisering van de loods in de omgeving in de vorm van onder meer stof- en lichtvervuiling en verkeersoverlast onvoldoende zijn onderzocht. Zij beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
2.2.1. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de raad naar voren gebracht dat [verzoekers sub 1] niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij het bestreden besluit. Hiertoe heeft de raad aangevoerd dat [verzoeker sub 1B] op een afstand van circa 700 á 800 meter woont van het plandeel en vanaf haar perceel door de tussengelegen bebouwing geen zicht heeft op de locatie waar de loods is voorzien en dat het perceel van [verzoeker sub 1C] op 3 á 4 km van die locatie ligt en dat zich ter plaatse van zijn perceel ook geen gevolgen van aan- en afvoer van verkeer zullen voordoen. Voorts heeft de raad naar voren gebracht dat [verzoeker sub 1A] niet een eigen zienswijze heeft ingediend, doch slechts de zienswijze van [verzoeker sub 1B] heeft ondertekend, zodat zij in haar niet-ontvankelijkheid deelt. Gelet op het vorenstaande acht de voorzitter aannemelijk dat de Afdeling het beroep van [verzoeker sub 1B] en [verzoeker sub 1C] niet-ontvankelijk zal oordelen.
De voorzitter merkt daartegenover [verzoeker sub 1A] vooralsnog wel aan als belanghebbende, gelet op de afstand tussen haar woonhuis en de geplande bouwlocatie. Hetgeen de raad betoogt ten aanzien van de wijze van indienen van een zienswijze door [verzoeker sub 1A] staat niet aan de ontvankelijkheid van haar beroep in de weg, aangezien de ondertekening van een zienswijze van een ander tevens geldt als een zienswijze van de ondertekenaar, zodat [verzoeker sub 1A] geacht moet worden zelfstandig een zienswijze te hebben ingediend. Nu het om een gezamenlijk ingesteld verzoek om voorlopige voorziening en beroep gaat, zal de voorzitter overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
2.2.2. Ter zitting is gebleken dat tot dusver geen aanvraag voor een bouwvergunning is ingediend voor de realisering van de loods en dat geen aanwijzingen bestaan dat hangende het beroep op de Afdeling een aanvraag zal worden ingediend. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat een spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot het plandeel in kwestie ontbreekt. Het verzoek daartoe dient dan ook te worden afgewezen.
De voorzitter wijst erop dat, mocht hangende het beroep toch een vergunningaanvraag bij de gemeente worden ingediend, de raad betrokkenen daarvan op de hoogte dient te stellen, zodat zij opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening kunnen indienen.
2.3. Het verzoek van [verzoeksters sub 2] om het treffen van een voorlopige voorziening richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Paardenhouderij (A-PH)" met de functieaanduiding "agrarisch-productiegerichte paardenhouderij (sa-pro)" betreffende het perceel [locatie] te [plaats].
Gebleken is dat ten behoeve van de paardenhouderij, naast de bestemmingsplanprocedure, een procedure aanhangig is omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Teneinde te vermijden dat in die procedure betekenis wordt toegekend aan voormeld plandeel en uit de inwerkingtreding van dit plandeel zou worden afgeleid dat de genoemde bestemming met de daarbij behorende aanduiding ter plaatse als een gegeven zouden moeten worden beschouwd, schorst de voorzitter dit plandeel om in elk opzicht te vermijden dat het zelfstandige toetsingskader voor de reeds genomen, thans bij de rechtbank Maastricht voorliggende beslissing op bezwaar in de vrijstellingsprocedure door de inwerkingtreding van het vorenbedoelde plandeel wordt beïnvloed.
2.3.1. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. De raad dient ten aanzien van het verzoek van [verzoeksters sub 2] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van [verzoekers sub 1] geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Margraten van 19 mei 2009, voor zover het het plandeel betreft met de bestemming "Agrarisch-Paardenhouderij (A-PH)" met de functieaanduiding "agrarisch-productiegerichte paardenhouderij (sa-pro)" ter zake van het perceel [locatie] te [plaats];
II. wijst het verzoek van [verzoekers sub 1] af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Margraten tot vergoeding van bij [verzoeksters sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Margraten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Margraten aan [verzoeksters sub 2] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Zijlstra
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2009