200905656/2/R2.
Datum uitspraak: 8 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van 28 mei 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) beslist over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 24 maart 2009 vastgestelde bestemmingsplan tot gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Emmen ([naam])" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2009, beroep ingesteld.
Bij de brief van 30 juli 2009 heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 november 2009, waar [verzoeker], in persoon, bijgestaan door mr. A.J. Poelman, is verschenen. Voorts is daar als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door F. de Jonge en drs. ing. B.M. Bruins, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan beoogt de verplaatsing van een grondgebonden agrarisch bedrijf met de nodige bedrijfsbebouwing waaronder een (bedrijfs)woning van [naam] gelegen op een perceel aan het [locatie 1] te [plaats] naar een perceel landbouwgrond, kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie AB nummer 428 op de hoek Hoofdkanaal WZ-Nieuwe Venneweg te Emmer-Compascuum (hierna: het perceel) mogelijk.
Het perceel heeft in het bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Emmen" de bestemming "Agrarisch gebied (zonder bouwperceel)". In 1999 is dit bestemmingsplan gedeeltelijk gewijzigd. In deze partiële herziening is voor het college van burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid (artikel 11 van de WRO) tot het aanwijzen van een nieuw agrarisch bouwperceel opgenomen.
Ingevolge artikel 2.35, derde lid, van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de gronden op het perceel wijzigen ten behoeve van de vestiging en verplaatsing van een grondgebonden agrarisch bedrijf met dien verstande dat:
1. de wijziging niet tot gevolg mag hebben dat een grondgebonden agrarisch bedrijf binnen op de plankaart aangewezen gebieden met een archeologische waarde, veiligheidszones, schietbanen en/of geluidszone(s) wordt opgericht;
2. dat voldaan wordt aan de milieu- en mestwetgeving.
Van deze wijzigingsbevoegdheid is in het wijzigingsplan gebruik gemaakt.
2.3. [verzoeker], wonende en met zijn bedrijf gevestigd aan het [locatie] te [plaats], heeft gesteld dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan. Het wijzigingsplan leidt tot een wijziging van zijn situatie, omdat het agrarisch bedrijf met bedrijfsbebouwing tegenover zijn perceel komt te liggen. Hij betoogt dat de met het wijzigingsplan mogelijk gemaakte bedrijfsbebouwing leidt tot een onevenredige aantasting van de openheid van het landschap en inbreuk op zijn woongenot en bedrijfssituatie onder meer door het onevenredige verlies aan uitzicht. Hij bestrijdt dat er een noodzaak bestaat om te komen tot een bedrijfsverplaatsing en stelt dat de motivering om te komen tot een verplaatsing ondeugdelijk is.
2.4. In hoofdstuk 3 van de toelichting op het wijzigingsplan is vermeld dat tot bedrijfsverplaatsing is gekomen omdat de oude locatie aan het [locatie 1] onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheden bood omdat dit te klein was, niet goed bereikbaar was en ingeklemd ligt tussen burgerwoningen. Ten aanzien van het nieuwe agrarische bouwperceel is vermeld dat het centraal ligt ten opzichte van de eigen en de langdurig gepachte gronden. Deze locatie heeft door de nabijgelegen brug over het Hoofdkanaal een goede ontsluiting. Voorts zou het bedrijf niet meer worden ingeklemd door burgerwoningen.
2.5. Niet in geding is dat aan de wijzigingsvoorwaarden die zijn opgenomen in artikel 2.35, derde lid, van de planvoorschriften wordt voldaan. Het wijzigingsplan is vooralsnog passend binnen de uitgangspunten van het provinciale beleid. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verslechtering van het woon- en leefklimaat van [verzoeker] niet zodanig ernstig is dat het bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van [naam] bij vestiging van zijn bedrijf op het perceel.
2.6. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening door [verzoeker] af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2009