ECLI:NL:RVS:2009:BK6705

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808870/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • Th.C. van Sloten
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan "Kom Zuid" door college van gedeputeerde staten van Gelderland

Op 14 november 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan "Kom Zuid" dat door de raad van de gemeente Winterswijk op 29 mei 2008 was vastgesteld. Tegen deze goedkeuring hebben verschillende appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat de goedkeuring van bepaalde planvoorschriften onterecht is, omdat deze hun privacy zou aantasten door de hoogte van de bebouwing. Het college en de raad hebben echter gesteld dat de goedkeuring in lijn is met de goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van de appellanten niet zwaarder wegen dan de stedenbouwkundige belangen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 november 2009 behandeld en op 16 december 2009 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De bezwaren van de appellanten zijn ongegrond verklaard, en de Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200808870/1/R2.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellanten sub 1B], beiden wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Winterswijk (hierna: de raad) bij besluit van 29 mei 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Kom Zuid" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna: [appellanten sub 1]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2009, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Stichting Scouting Winterswijk (hierna: de scouting) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellanten sub 1], [appellant sub 2] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2009, waar [appellant sub 2] en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. R.E.M. Lankveld, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 1]
2.2. [appellanten sub 1] betogen dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan artikel 7.2, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, voor zover daarbij voor hun percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] de hoogte van gebouwen vanaf vijftien meter achter de voorste bebouwingsgrens maar drie meter mag bedragen. Zij wensen over de gehele lengte bebouwing tot een hoogte van twee bouwlagen te realiseren. Zij stellen dat het gerealiseerde appartementencomplex dat grenst aan hun percelen een aanzienlijk verlies van hun privacy heeft opgeleverd, hetgeen zij door middel van bebouwing willen verminderen. Het argument van de raad dat hierdoor een te grote bouwmassa ontstaat is volgens hen onjuist. In de directe omgeving van hun woningen staan namelijk verschillende panden met een bouwhoogte variërend van twee tot vier bouwlagen. Bovendien is op het perceel aan de Zonnebrink, dat feitelijk hetzelfde pand is als de Weurden 17, ook over de gehele lengte een tweede bouwlaag gerealiseerd.
2.2.1. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat een verdere bebouwing op het achtererf niet wenselijk is. De vermindering van privacy als gevolg van het appartementencomplex acht de raad niet doorslaggevend in de belangenafweging. Bovendien kan het toestaan van een tweede bouwlaag een ongewenste precedentwerking hebben voor andere percelen met een vergelijkbare situatie. Wat betreft het pand grenzend aan de Weurden en de Zonnebrink stelt de raad dat de tweede bouwlaag binnen de toegestane grens van vijftien meter is gerealiseerd.
2.2.2. Op de percelen van [appellanten sub 1] ligt blijkens de plankaart de bestemming "Centrumdoeleinden".
Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften mag tot maximaal 15 meter achter de voorste bebouwingsgrens de goothoogte en de hoogte van gebouwen maximaal 6 respectievelijk 10 meter bedragen.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder c, mag vanaf 15 meter achter de voorste bebouwingsgrens de hoogte van gebouwen maximaal 3 meter bedragen.
2.2.3. Uit het deskundigenbericht is gebleken dat aan de achterzijde van het perceel van [appellant sub 1A] thans een uitbouw van één bouwlaag aanwezig is met een lengte van 33 meter. Aan de achterzijde van het perceel van [appellant sub 1B] is een uitbouw van één bouwlaag aanwezig met een lengte van 27 meter. De achtererven hebben een totale lengte van respectievelijk 34 en 38 meter. Het hoekpand aan de Weurden 17 en Zonnebrink 65, dat direct grenst aan het pand van [appellant sub 1A], heeft over de gehele lengte een tweede bouwlaag. Het in 2008 gerealiseerde appartementencomplex aan de Zonnebrink 3 heeft vier bouwlagen en een hoogte van dertien meter. Het complex ligt met een afstand van 7 meter direct achter het perceel van [appellant sub 1A] en grenst deels aan het perceel van [appellant sub 1B].
Blijkens de plantoelichting is het beleid van de gemeente dat ten aanzien van de bestemming "Centrumdoeleinden" de mogelijkheid bestaat voor extra bebouwing tenzij er al zeer veel aanwezig is. Dit is afhankelijk van het perceel. De raad heeft hier aan toegevoegd dat voor het plan nadrukkelijk is gekozen om op achterterreinen van (woon)percelen beperkt bebouwing toe te staan zodat er geen grote bouwmassa's ontstaan. Grote bouwmassa's worden voor een dorp als Winterswijk te massaal en niet fraai geacht, aldus de raad.
2.2.4. Met het plan is beoogd de bestaande ruimtelijke toestand vast te leggen. Het uitgangspunt van de raad om op achterterreinen beperkte bebouwing toe te staan om grote bouwmassa's op de percelen zelf te voorkomen acht de Afdeling niet onredelijk. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling voorts in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het stedenbouwkundig belang dan aan de belangen van appellanten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat een uitzondering op dit stedenbouwkundig uitgangspunt kan leiden tot een precedentwerking en voorts het privacyprobleem als gevolg van het appartementencomplex met een extra woonlaag niet wordt opgelost. Daarbij komt dat met een verhoging van de bebouwing sprake is van een verminderde privacy voor de naburige percelen. Voor zover wordt gewezen op de bouwhoogten van de omliggende bebouwing geeft dit geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze gebouwen zijn, anders dan de gebouwen op de percelen van [appellanten sub 1], hoekconstructies waarvoor twee voorste bebouwingsgrenzen zijn vastgesteld met daarbij behorende afwijkende hoogten.
2.2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.3. [appellant sub 2] stelt dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan het plandeel Huininkmaat met de bestemming "Groen en Water" en "Maatschappelijke doeleinden" voor zover het betreft de aanduiding 'kamperen toegestaan'. In de voorschriften is ten onrechte bepaald dat op dit gedeelte 60 overnachtingen per jaar mogen plaatsvinden ten behoeve van de scouting. Volgens [appellant sub 2] leidt dit, voornamelijk vanwege het gebruik van geluidsapparatuur op het erf, tot een vergroting van de reeds bestaande geluidsoverlast doordat de scouting deze ruimte mede verhuurt aan andere groepen die niet uit Winterswijk afkomstig zijn. Voorts is het volgens [appellant sub 2] onduidelijk welke normen ten aanzien van geluid gelden. Het argument dat aan de wettelijke normen wordt voldaan omdat blijkens de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgevoerde brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) voldaan wordt aan de aan te houden afstanden is volgens [appellant sub 2] onjuist nu ten onrechte is uitgegaan van de richtafstanden die gelden voor een 'kantine'. Bovendien is de VNG brochure voor bedrijven toegepast terwijl in het gebied Huininkmaat geen bedrijven zijn toegestaan.
2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de scouting voldoet aan de wettelijke geluidsnormen. Problemen omtrent incidentele geluidsoverlast en de verhuur van het gebied aan andere organisaties spelen volgens het college geen rol in de bestemmingsplanprocedure. Het maximaal aantal toegestane overnachtingen is teruggebracht van 70 naar 60.
2.3.2. Blijkens de plankaart hebben de gronden van het Huininkmaatpark de bestemming "Groen en water". Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften geldt, voor zover van belang, dat de gronden met deze bestemming bestemd zijn voor:
a. (…)
b. (…)
c. kamperen, uitsluitend op gronden met de aanduiding 'kamperen
toegestaan' en met dien verstande dat maximaal 60 overnachtingen per jaar zijn toegestaan;
een en ander met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, en met inachtneming van de Keur van het Waterschap.
Op het park bevinden zich enkele gebouwen die de scouting huurt. De gronden met deze bebouwing hebben volgens de plankaart de bestemming "Maatschappelijke Doeleinden". Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften geldt, voor zover van toepassing, dat de gronden met deze bestemming bestemd zijn voor:
a. (…)
b. (…)
c. kamperen, uitsluitend op gronden met de aanduiding 'kamperen toegestaan' en met dien verstande dat maximaal 60 overnachtingen per jaar zijn toegestaan.
2.3.3. In de VNG-brochure wordt ten aanzien van buurt- en clubhuizen een afstand aanbevolen van 30 meter. Voor kampeerterreinen, vakantiecentra en dergelijke wordt een afstand van 50 meter aanbevolen. Niet gebleken is dat in dit geval van andere afstanden had moeten worden uitgegaan. In het deskundigenbericht is aangegeven dat de afstand tussen de gronden met de aanduiding 'kamperen toegestaan' en de gevel van de woning van [appellant sub 2] minimaal 85 meter bedraagt zodat aan de afstandsnormering wordt voldaan. De omstandigheid dat in de plantoelichting is uitgegaan van de omschrijving 'kantine', waarvoor een richtafstand geldt van tien meter, maakt dit niet anders nu blijkens het deskundigenbericht voldaan wordt aan de afstanden die gelden voor kampeerterreinen en buurt-en clubhuizen. Indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden, is naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk dat geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor zover [appellant sub 2] vreest voor incidentele geluidsoverlast in verband met het gebruik van geluidsapparatuur, wijst de Afdeling er op dat onder andere in de Algemene Plaatselijke Verordening van Winterswijk bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot het voorkomen van vormen van geluidhinder. Handhaving van deze bepalingen valt buiten het kader van deze procedure.
Voor zover [appellant sub 2] wenst dat het kampeerterrein uitsluitend door groepen uit Winterswijk wordt gebruikt biedt de WRO daarvoor, afgezien van de beperking van de duur van het kamperen, geen grondslag omdat de ruimtelijke relevantie daarvoor ontbreekt. De Afdeling acht de beperking van het kamperen tot 60 dagen niet onredelijk.
2.4. [appellant sub 2] betoogt verder dat sprake is van aantasting van de ecologische waarden van het Huininkmaatgebied doordat de kinderen van de scouting spelen in de bossen. Ook is volgens [appellant sub 2] sprake van strijd met de Habitatrichtlijn en de Flora- en Faunawet.
2.4.1. Blijkens de plantoelichting wordt het gebied Huininkmaat opgedeeld in drie delen, te weten het Huininkmaatpark, het clubgebied Huininkmaat en het Huininkmaatbos. Het primaat van het Huininkmaatbos ligt bij de natuurwaarden van dit deelgebied. Het behoud en de verbetering van de groene kwaliteit is het uitgangspunt. Van de zijde van de scouting is aangegeven dat activiteiten alleen plaatsvinden in en op het terrein van het clubgebied. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de bestemmingen "Groen en Water" en "Maatschappelijke doeleinden" en het toegestane gebruik daarvan sprake is van een zodanige aantasting van de ecologische waarden in het Huininkmaatbos dat het college op grond daarvan goedkeuring had moeten onthouden aan de aanduiding 'kamperen toegestaan'. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het Huininkmaatpark en -bos openbaar toegankelijke gebieden zijn en niet is gebleken dat vanwege de scouting ecologische waarden worden aangetast dan wel sprake is van strijd met de Habitatrichtlijn of Flora- en Faunawet.
2.5. [appellant sub 2] stelt dat de gemeente ten onrechte voorafgaand aan de vaststelling van het plan een huurovereenkomst heeft gesloten met de scouting waarin onder andere de kampeermogelijkheden zijn vastgelegd. Daarna zijn deze afspraken in het plan verwerkt. Volgens [appellant sub 2] loopt daardoor de rol van de gemeente als eigenaar van de gronden en die van planwetgever door elkaar. Door te stellen dat hetgeen in de overeenkomst is bepaald niet relevant is voor de bestemmingsplanprocedure ontloopt de gemeente tevens zijn verplichting om een goede belangenafweging te maken tussen de belangen van de omwonenden en de scouting.
2.5.1. In de huurovereenkomst van 25 april 2008 tussen de gemeente en de scouting zijn onder andere afspraken gemaakt over het gebruik van de gronden en de opstallen. Voor zover [appellant sub 2] stelt dat de gemeente ten onrechte voorafgaand aan de vaststelling van het plan een huurovereenkomst heeft gesloten is de Afdeling van oordeel dat geen wettelijke bepaling of rechtsbeginsel zich daartegen verzet. Wat betreft het door [appellant sub 2] aangevoerde dat de verplichte belangenafweging ontbreekt stelt de Afdeling vast dat de gemeenteraad bij het opstellen van een bestemmingsplan alle in het geding zijnde belangen tegen elkaar dient af te wegen. Niet aannemelijk is gemaakt dat een dergelijke belangenafweging in het plan ontbreekt.
2.6. Tot slot stelt [appellant sub 2] dat de gemeente in strijd met haar voornemen niet heeft gekeken naar alternatieve locaties voor de vestiging van de scouting.
2.6.1. Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Het college heeft zich, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. De scouting is bovendien reeds lange tijd op deze plaats gevestigd en uit het enkele in het verleden geuite voornemen van de gemeente om te kijken naar een andere locatie vloeit geen verplichting voort.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009
429-608.