ECLI:NL:RVS:2009:BK6709

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902971/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor vroegtijdig uittreden uit de visserij

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 december 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een subsidie voor vroegtijdig uittreden uit de visserij door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De aanvraag was op 5 juni 2008 afgewezen, omdat deze niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De minister had de aanvraag op 8 mei 2008 ontvangen, terwijl de indieningstermijn liep van 8 april tot en met 5 mei 2008. De rechtbank Zwolle-Lelystad had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 19 november 2009 werd [appellant] vertegenwoordigd door mr. V. Agema, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. E.M. Reijnders. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn aanvraag tijdig had ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat de minister geen aanleiding had om de aanvraag in behandeling te nemen, zelfs niet als de termijn op 6 mei 2008 zou zijn geëindigd.

De Raad van State concludeerde dat de minister de aanvraag tot subsidieverlening terecht had geweigerd, omdat het Openstellingsbesluit geen ruimte bood voor afwijkingen van de termijn. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200902971/1/H2.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [plaats],,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 maart 2009 in zaak nr. 08/1714 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2008 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) de aanvraag van [appellant] om een subsidie voor het vroegtijdig uittreden uit de visserij afgewezen.
Bij besluit van 20 augustus 2008 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 mei 2009.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. V. Agema, werkzaam bij
Kab accountants en belastingadviseurs, en de minister, vertegenwoordigd door mr. E.M. Reijnders, werkzaam bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De minister heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag om subsidie voor het vroegtijdig uittreden uit de visserij ten grondslag gelegd dat [appellant] de aanvraag niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingediend.
2.2. Ingevolge artikel 4:9, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling) kan de minister op aanvraag aan een visser subsidie verstrekken voor het vroegtijdig uittreden uit de visserij.
Ingevolge artikel 92a van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2008 (hierna: het Openstellingsbesluit) kunnen aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdelen a en d, van de Regeling worden ingediend in de periode van 8 april 2008 tot en met
5 mei 2008.
2.3. De minister heeft de aangetekend verzonden aanvraag van [appellant] op 8 mei 2008 ontvangen. [appellant] stelt dat hij zijn aanvraag tijdig heeft ingediend aangezien hij die ook al per gewone post op 2 mei 2008 had verzonden.
2.4. Voor zover [appellant] in hoger beroep zijn betoog handhaaft dat hij de aanvraag tijdig heeft ingediend door het op 2 mei 2008 per gewone post te verzenden, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft overwogen dat [appellant] de tijdige indiening niet aannemelijk heeft gemaakt. Hierdoor wordt, zoals de rechtbank evenzeer terecht heeft overwogen, niet toegekomen aan het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de minister in de omstandigheid dat de termijn voor het indienen van een aanvraag ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet in plaats van op 5 mei 2008 is geëindigd op 6 mei 2008, geen aanleiding had hoeven zien om de aanvraag in behandeling te nemen aangezien de aangetekend verzonden aanvraag op 7 mei 2007, derhalve ook in dat geval na afloop van de termijn, ter post is bezorgd.
2.5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de minister in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb heeft nagelaten te onderzoeken of er bijzondere belangen en of omstandigheden zijn die nopen tot afwijking van de in artikel 92a van het Openstellingsbesluit gestelde termijn. Aangezien het Openstellingsbesluit geen ruimte laat om van deze termijn af te wijken had de minister ook niet hoeven onderzoeken of daartoe aanleiding was. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de minister de aanvraag tot subsidieverlening terecht heeft geweigerd.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009
47-609.