200902971/1/H2.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [plaats],,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 maart 2009 in zaak nr. 08/1714 in het geding tussen:
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Bij besluit van 5 juni 2008 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) de aanvraag van [appellant] om een subsidie voor het vroegtijdig uittreden uit de visserij afgewezen.
Bij besluit van 20 augustus 2008 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 mei 2009.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. V. Agema, werkzaam bij
Kab accountants en belastingadviseurs, en de minister, vertegenwoordigd door mr. E.M. Reijnders, werkzaam bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, zijn verschenen.
2.1. De minister heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag om subsidie voor het vroegtijdig uittreden uit de visserij ten grondslag gelegd dat [appellant] de aanvraag niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingediend.
2.2. Ingevolge artikel 4:9, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling) kan de minister op aanvraag aan een visser subsidie verstrekken voor het vroegtijdig uittreden uit de visserij.
Ingevolge artikel 92a van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2008 (hierna: het Openstellingsbesluit) kunnen aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdelen a en d, van de Regeling worden ingediend in de periode van 8 april 2008 tot en met
2.3. De minister heeft de aangetekend verzonden aanvraag van [appellant] op 8 mei 2008 ontvangen. [appellant] stelt dat hij zijn aanvraag tijdig heeft ingediend aangezien hij die ook al per gewone post op 2 mei 2008 had verzonden.
2.4. Voor zover [appellant] in hoger beroep zijn betoog handhaaft dat hij de aanvraag tijdig heeft ingediend door het op 2 mei 2008 per gewone post te verzenden, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft overwogen dat [appellant] de tijdige indiening niet aannemelijk heeft gemaakt. Hierdoor wordt, zoals de rechtbank evenzeer terecht heeft overwogen, niet toegekomen aan het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de minister in de omstandigheid dat de termijn voor het indienen van een aanvraag ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet in plaats van op 5 mei 2008 is geëindigd op 6 mei 2008, geen aanleiding had hoeven zien om de aanvraag in behandeling te nemen aangezien de aangetekend verzonden aanvraag op 7 mei 2007, derhalve ook in dat geval na afloop van de termijn, ter post is bezorgd.
2.5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de minister in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb heeft nagelaten te onderzoeken of er bijzondere belangen en of omstandigheden zijn die nopen tot afwijking van de in artikel 92a van het Openstellingsbesluit gestelde termijn. Aangezien het Openstellingsbesluit geen ruimte laat om van deze termijn af te wijken had de minister ook niet hoeven onderzoeken of daartoe aanleiding was. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de minister de aanvraag tot subsidieverlening terecht heeft geweigerd.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009