200905648/1/M1.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Werkgroep Derde Merwedehaven Sliedrecht, gevestigd te Sliedrecht,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 10 juli 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) de termijn verlengd om te beslissen op het verzoek van de stichting Stichting Werkgroep Derde Merwedehaven Sliedrecht (hierna: de stichting) om de aan een milieuvergunning verbonden voorschriften te wijzigen.
Tegen dit besluit heeft de stichting bij brief, bij het college ingekomen op 13 juli 2009, bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaarschrift met toepassing van artikel 6:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ter behandeling als beroepschrift doorgezonden naar de Raad van State waar het is ingekomen op 28 juli 2009. De stichting heeft haar beroepschrift aangevuld bij brief van 4 augustus 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2009, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en het college, vertegenwoordigd door mr. T.H.J.F. Verstege en B. de Hoop, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 10 april 2008 heeft het college het verzoek van de stichting om met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer voorschriften te wijzigen die zijn verbonden aan de bij besluit van 2 april 2002 verleende milieuvergunning voor de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Derde Merwedehaven B.V. (hierna: Derde Merwedehaven B.V.) afgewezen. Dit besluit is bij de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2009 vernietigd. De Afdeling heeft geen termijn gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.
Zoals het college terecht heeft overwogen is, nu de Afdeling geen termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit, de maximumtermijn waarbinnen moet worden beslist, de termijn die is gesteld voor het nemen van het primaire besluit.
2.2. Een besluit op aanvraag dat wordt voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht dient ingevolge artikel 3:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag te worden genomen.
Indien de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft, kan het bestuursorgaan, ingevolge artikel 3:18, tweede lid, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag de in het eerste lid bedoelde termijn met een redelijke termijn verlengen.
2.3. Het college heeft de termijn om te beslissen op het verzoek van de stichting met toepassing van artikel 3:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht met drie maanden verlengd.
2.4. De stichting betoogt dat de inrichting niet voldoet aan de eis dat de beste beschikbare technieken worden toegepast, en dat de invoering van de beste beschikbare technieken ten onrechte verder wordt vertraagd door het besluit van het college, hetgeen volgens de stichting in strijd is met de verplichting ingevolge de Wet milieubeheer om de vergunning zo snel mogelijk te actualiseren.
2.5. Een besluit waarbij de termijn om te beslissen op een aanvraag om het wijzigen van vergunningsvoorschriften wordt verlengd is een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit. Ingevolge artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht is een dergelijk besluit niet vatbaar voor bezwaar en beroep tenzij de belanghebbende, los van het voor te bereiden besluit, rechtstreeks in haar belang is getroffen.
2.6. De Afdeling overweegt dat het belang van de stichting bij het besluit om de beslistermijn te verlengen, niet los kan worden gezien van haar belang bij de beslissing op het verzoek om wijziging van de voorschriften die zijn verbonden aan de aan Derde Merwedehaven B.V. verleende vergunning. Dat de beslissing op het verzoek maximaal drie maanden later kan worden genomen dan zonder het besluit tot verlenging van de beslistermijn mogelijk was geweest, waardoor ook de mogelijk door dit besluit teweeg te brengen wijzigingen later doorgang zullen vinden, betekent in een geval als dit niet dat de stichting los van het besluit op haar verzoek rechtstreeks in haar belang is getroffen. Gelet daarop is het besluit tot verlenging van de beslistermijn niet vatbaar voor beroep en dient het tegen dit besluit ingestelde beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009