ECLI:NL:RVS:2009:BK6754

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902785/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • R.F.J. Bindels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem. De appellant had op 3 oktober 2007 een aanvraag ingediend, die werd afgewezen. Hiertegen maakte hij bezwaar, maar dit werd op 30 oktober 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank Arnhem bevestigde deze beslissing op 18 maart 2009. De appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waar hij betoogde dat de rechtbank had miskend dat hij geen partner had met wie hij een gemeenschappelijke huishouding voerde. Hij stelde dat hij in 2007 slechts een korte relatie had gehad. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank op goede gronden had overwogen dat de Raad voor Rechtsbijstand het inkomen van de partner van de appellant terecht had meegewogen in de beoordeling van de aanvraag. De appellant had op het aanvraagformulier de persoonsgegevens van zijn partner ingevuld en aangegeven dat er een gemeenschappelijke huishouding was. De Raad van State bevestigde dat het moment van de aanvraag bepalend is voor de beoordeling van de situatie. Daarnaast betoogde de appellant dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om een nieuwe aanvraag in te dienen, maar de Raad voor Rechtsbijstand had hem telefonisch geïnformeerd over deze mogelijkheid. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200902785/1/H2.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 maart 2009 in zaken nrs. 08/2171 en 08/5433 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand Arnhem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand Arnhem (hierna: de raad voor rechtsbijstand) een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 30 oktober 2008, voor zover thans van belang, heeft de raad voor rechtsbijstand het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2009, hoger beroep ingesteld.
De raad voor rechtsbijstand heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2009, waar de raad voor rechtsbijstand, vertegenwoordigd door mr. R.W. van Dijken, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt rechtsbijstand overeenkomstig de bepalingen van deze wet verleend aan hen wier inkomen per jaar € 22.400 of minder bedraagt, indien zij alleenstaand zijn, dan wel, indien zij met één of meer anderen een gemeenschappelijke huishouding voeren, ten hoogste € 31.700. Ingevolge het derde lid worden bij de vaststelling van het inkomen en vermogen van de rechtzoekende, behoudens het geval van onderling tegenstrijdige belangen, mede in aanmerking genomen het inkomen en vermogen van:
a. de echtgenoot of geregistreerd partner van de rechtzoekende, tenzij deze op het moment van de aanvraag duurzaam van hem gescheiden leeft; b. de persoon van verschillend of gelijk geslacht met wie de rechtzoekende duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, tenzij tussen deze en de rechtzoekende op het moment van de aanvraag een bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij geen partner had waarmee hij een gemeenschappelijke huishouding voerde. Hij voert hiertoe aan dat hij in het jaar 2007 slechts een korte relatie heeft gehad.
2.3. Dit betoog faalt. Op het aanvraagformulier zijn de persoonsgegevens van een partner van [appellant] ingevuld en is aangekruist dat met deze partner een gemeenschappelijke huishouding wordt gevoerd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 28 november 2007 in zaak nr.
200703839/1is het moment van de aanvraag bepalend voor de beoordeling of er een partner is. Niet is gebleken dat de raad voor rechtsbijstand niet heeft kunnen uitgaan van de gegevens die door aanvrager bij zijn aanvraag zijn opgegeven. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden overwogen dat de raad voor rechtsbijstand het inkomen van de partner van [appellant] terecht bij de beoordeling van de aanvraag mede in aanmerking heeft genomen.
2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat hij niet in de gelegenheid is gesteld een nieuwe aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand in te dienen.
2.5. Dit betoog faalt. De raad voor rechtsbijstand heeft [appellant] telefonisch medegedeeld dat hij de mogelijkheid heeft een nieuwe aanvraag in te dienen. Ter zitting is door de raad voor rechtsbijstand bevestigd dat [appellant] een nieuwe aanvraag om een toevoeging kon indienen. Dat [appellant] dit heeft nagelaten, dient voor zijn eigen risico te blijven.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009
85-630.