ECLI:NL:RVS:2009:BK6756

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902312/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • R.F.J. Bindels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 19 februari 2009 het beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ongegrond verklaarde. De aanvraag was door de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam op 8 januari 2008 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag betrekking had op een rechtsbelang waarvoor eerder een toevoeging was verleend, en dat de twee procedures die [appellant] had aangespannen, met elkaar verweven waren.

De Raad van State heeft de zaak op 6 november 2009 behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. N. Swart, en de Raad voor Rechtsbijstand door mr. R.W. van Dijken. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat volgens de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging kan weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang waarvoor eerder een toevoeging is verleend.

De Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de tweede aanvraag om een toevoeging hetzelfde rechtsbelang betrof als de eerdere aanvraag. De rechtbank had op goede gronden vastgesteld dat beide procedures verband hielden met de gevolgen van het begaan van een strafbaar feit. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van de Raad van State werd op 16 december 2009 openbaar uitgesproken, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200902312/1/H2.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2009 in zaak nr. 08/2664 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2008 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad voor rechtsbijstand) de aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 6 mei 2008 heeft de raad voor rechtsbijstand het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 februari 2009, verzonden op 23 februari 2009, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2009, hoger beroep ingesteld.
De raad voor rechtsbijstand heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. N. Swart, advocaat te Amsterdam, en de raad voor rechtsbijstand, vertegenwoordigd door mr. R.W. van Dijken, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad voor rechtsbijstand de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging. Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
2.2. Bij besluit van 17 juli 2006 is [appellant] een toevoeging verleend voor rechtsbijstand in een procedure in hoger beroep omtrent een veroordeling wegens een strafbaar feit. Daarnaast heeft [appellant] een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ingediend voor een procedure in hoger beroep omtrent de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze aanvraag om een toevoeging is bij besluit van 8 januari 2008 afgewezen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de twee procedures zien op hetzelfde rechtsbelang. Hij voert hiertoe aan dat beide procedures hun grond vinden in andere feiten. Tevens betoogt [appellant] dat de procedures niet dermate met elkaar zijn verweven, dat sprake is van hetzelfde rechtsbelang.
2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder andere de uitspraak van 15 oktober 1999 in zaak nrs. H01.99.0159 tot en met H01.99.0163 (AB 2000, 2) volgt uit de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onder b, en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, dat, indien sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meerdere toevoegingen moeten worden verstrekt, terwijl als sprake is van één rechtsbelang met één toevoeging kan worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel in geval van één procedure sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.
2.5. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat de tweede toevoeging hetzelfde rechtsbelang betreft als het geschil waarvoor eerder een toevoeging is verleend. In beide gevallen gaat het om de eventuele straffen dan wel vorderingen die daaruit voortvloeien ten gevolge van het begaan van een strafbaar feit. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het hier gaat om geschillen die met elkaar verband houden dan wel in elkaars verlengde liggen en waarbij sprake is van een zodanige verwevenheid, dat zij één en hetzelfde rechtsbelang betreffen.
2.6. Nu sprake is van één rechtsbelang, kan met één toevoeging worden volstaan. Dit is anders wanneer sprake is van verschillende procedures dan wel in geval van één procedure sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb. Dit is echter niet het geval, nu [appellant] heeft aangegeven dat het hoger beroep in de strafzaak reeds was ingetrokken. Er is dan ook geen sprake van meerdere procedures en evenmin van meer dan één instantie in één procedure, als bedoeld in artikel 32 van de Wrb. Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009
85-630.