ECLI:NL:RVS:2009:BK6758

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902068/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en eigendom van een woonboot in Dronten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Het college van burgemeester en wethouders van Dronten had op 12 augustus 2008 aan [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast om een woonboot, aangemeerd aan [locatie] te [plaats], voor 1 oktober 2008 te verwijderen. Het college stelde dat [appellant] in strijd met de Algemene plaatselijke verordening (APV) ligplaats had ingenomen waar dit niet was toegestaan. Na een ongegrond verklaard bezwaar door het college, ging [appellant] in beroep. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college zich op basis van de beschikbare stukken in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat [appellant] de rechtmatige eigenaar van de woonboot was. Hierop volgde het hoger beroep van [appellant]. Tijdens de zitting op 28 september 2009 werd [appellant] bijgestaan door mr. M.J. Hoogendoorn, terwijl het college werd vertegenwoordigd door J.G. van der Struik. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college voldoende inspanningen heeft geleverd om de eigenaar van de woonboot vast te stellen. [appellant] kon niet aantonen dat de eigendom van de woonboot op een ander was overgegaan. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing van de Afdeling werd uitgesproken in naam der Koningin op 16 december 2009.

Uitspraak

200902068/1/H3.
Datum uitspraak: 16 december 2009.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 februari 2009 in zaken nrs. 09/18 en 09/19 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dronten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dronten (hierna: het college) [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast een woonboot, die is aangemeerd aan de [locatie] te [plaats], voor 1 oktober 2008 te verwijderen en verwijderd te houden dan wel te verplaatsen naar een legale ligplaats.
Bij besluit van 4 december 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter) in de bodemprocedure het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 april 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Hoogendoorn, en het college, vertegenwoordigd door J.G. van der Struik, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als getuige gehoord A.F. Kloosterziel.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 163, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: de APV), zoals deze luidde ten tijde van belang, is het verboden met een woonschip ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een woonschip beschikbaar te stellen buiten de Ankerplaats te Dronten.
Ingevolge artikel 167, eerste lid, is het verboden langer dan op drie achtereenvolgende dagen ligplaats te hebben bij dezelfde aanlegplaats.
2.2. Het college heeft aan de aanzegging van bestuursdwang ten grondslag gelegd dat in strijd met de artikelen 163 en 167 van de APV met de woonboot sinds geruime tijd ligplaats wordt ingenomen op een plaats waar dit niet is toegestaan. Volgens het college bestaat geen aanleiding aan te nemen dat [appellant], zoals hij heeft gesteld, niet langer de eigenaar van de woonboot is.
2.3. [appellant] bestrijdt het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college zich bij het nemen van het in bezwaar gehandhaafde besluit tot bestuursdwangaanzegging op basis van de beschikbare stukken in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij de rechtmatige eigenaar van de woonboot was. Hij betoogt dat het college onderzoek had moeten verrichten naar de door hem als nieuwe eigenaar aangewezen persoon en deze had moeten horen.
2.3.1. Dit betoog slaagt niet. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college alle mogelijke moeite heeft gedaan te achterhalen wie de eigenaar van de woonboot was. Vaststaat dat uit een bewijs van overdracht van 5 juni 2007 blijkt dat [appellant] op die datum eigenaar van de woonboot is geworden. De Afdeling is met de voorzieningenrechter van oordeel dat van [appellant] mocht worden gevraagd genoegzaam aan te tonen, bijvoorbeeld door middel van schriftelijke bescheiden, dat de eigendom van de op zijn naam geregistreerde boot op een ander is overgegaan. [appellant] is daarin niet geslaagd. Ook al zou [appellant] kunnen aantonen dat tussen hem en de door hem gestelde nieuwe eigenaar van de woonboot telefonisch contact heeft plaatsgevonden, dan is daarmee niet aangetoond dat deze persoon de eigendom van de woonboot heeft verkregen. Voorts kan in dit verband aan de eerst in hoger beroep door [appellant] overgelegde schriftelijke getuigenverklaring van 18 maart 2009 en de ter zitting bij de Afdeling door de getuige A.F. Kloosterziel afgelegde verklaring, nog daargelaten dat deze verklaringen evenmin overtuigend aantonen dat de eigendom van de woonboot op een ander is overgegaan, niet de betekenis worden gehecht die [appellant] daaraan toegekend wil zien, reeds omdat het college op basis van de bij hem ten tijde van de besluitvorming bekende gegevens in redelijkheid mocht aannemen dat [appellant] de eigenaar van de boot was. Gelet op al het vorenstaande is de Afdeling met de voorzieningenrechter van oordeel dat het college bij het nemen van het in bezwaar gehandhaafde besluit ervan heeft mogen uitgaan dat [appellant] het in zijn macht had de woonboot te verwijderen en verwijderd te houden.
2.4. [appellant] betoogt verder dat het college zonder noodzaak de woonboot heeft laten slopen en dat de voor de verwijdering van de boot noodzakelijke werkzaamheden hadden kunnen plaatsvinden voor aanmerkelijk lagere kosten dan het bedrag dat het college bij hem invordert.
2.4.1. De wijze van uitoefening van de bestuursdwang kan in deze procedure niet aan de orde komen, omdat de tenuitvoerlegging van het bestuursdwangbesluit feitelijk handelen betreft, waartegen geen bezwaar en beroep openstaat. Ook de beoordeling van de hoogte van de kosten van de bestuursdwangtoepassing en van de redelijkheid van het maken van die kosten komt niet aan de Afdeling toe. In artikel 5:26, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een regeling getroffen ten aanzien van de invordering van deze kosten, die voorziet in een procedure bij de burgerlijke rechter. Weliswaar is dit artikel per 1 juli 2009 vervallen, maar ingevolge het overgangsrecht, neergelegd in artikel IV, eerste lid, van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht, blijft dit artikel van toepassing indien een bestuurlijke sanctie is opgelegd wegens een overtreding die voor die datum plaatsvond.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009.
176-598.