200901262/1/R2.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van 10 december 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Emmen (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 4 november 2008 vastgestelde wijzigingsplan "Plan tot gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Emmen ([belanghebbende])".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 19 februari 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 23 februari 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 16 maart 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] en [belanghebbenden] (hierna in enkelvoud: [belanghebbende]) hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2009, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. C. Lubben van SRK Rechtsbijstand en J. van der Haar, en [appellant sub 2], in persoon, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door ing. F. de Jonge en drs. ing. B.M. Bruins, ambtenaren in dienst van de gemeente, en [belanghebbende], bijgestaan door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Deventer.
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor een gedeelte van een perceel aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel), dat ten noordwesten van de kern Emmer-Compascuum ligt. Met het plan is op het perceel een bestemmingsvlak neergelegd, waardoor de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning mogelijk wordt gemaakt. Het plan is opgesteld ten behoeve van de hervestiging van het akkerbouwbedrijf van [belanghebbende].
2.3. De beroepen van [appellant sub 1], woonachtig aan [locatie a], en [appellant sub 2], woonachtig aan [locatie b], richten zich tegen de goedkeuring van het plan in zijn geheel.
2.4. [appellant sub 1] betoogt allereerst dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Emmen", omdat de milieutechnische aspecten onvoldoende zijn beoordeeld. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] stellen dat [belanghebbende] geen volwaardig bedrijf op het perceel zal oprichten. [appellant sub 2] betoogt dat daardoor eveneens niet aan de wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan. [appellant sub 1] stelt in dit verband dat [belanghebbende] slechts een woning in het buitengebied beoogt te realiseren en niet zijn agrarisch bedrijf wenst voort te zetten.
2.4.1. Het college heeft het plan goedgekeurd. Het college stelt zich, in navolging van het college van burgemeester en wethouders op het standpunt dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. Nader onderzoek dat uitgaat van reële bedrijfsresultaten rechtvaardigt die conclusie, aldus het college.
2.4.2. Het perceel is, in het bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Emmen", bestemd voor "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde". Ingevolge artikel 2.35, derde lid, van de voorschriften van dat plan, voor zover hier van belang, kan het college van burgemeester en wethouders deze bestemming onder bepaalde voorwaarden wijzigen ten behoeve van de vestiging en verplaatsing van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Deze voorwaarden zijn dat de wijziging niet tot gevolg mag hebben dat een grondgebonden agrarisch bedrijf binnen de op de plankaart aangewezen gebieden met een archeologische waarde, veiligheidszones, schietbanen en/of geluidszone(s) wordt opgericht en dat wordt voldaan aan de milieu- en mestwetgeving.
2.4.3. Met betrekking tot het standpunt van [appellant sub 1] dat niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Emmen", overweegt de Afdeling allereerst dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat een in het plan mogelijk gemaakt agrarisch bedrijf onmogelijk kan voldoen aan de milieuwetgeving. Overigens is door de raad ter zitting onweersproken gesteld dat het bedrijf van [belanghebbende] aan de ter zake geldende milieuregels voldoet.
Voorts wordt overwogen dat de zogenoemde volwaardigheid van het bedrijf geen deel uitmaakt van de vereisten vervat in artikel 2.35, derde lid, of enige andere bepaling van de planvoorschriften. Het betoog dat niet aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Emmen" zou zijn voldaan, treft derhalve geen doel.
Dat het bestemmingsplan niet de eis van volwaardigheid stelt, betekent niet dat voorbij gegaan kan worden aan de vraag of het agrarische bedrijf waarvoor de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast in bedrijfseconomische zin als reëel kan worden aangemerkt. Niet betwist is dat [belanghebbende] al jarenlang een agrarisch bedrijf exploiteert dat in het verleden elders was gevestigd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat het bedrijf thans 22 hectare landbouwgrond in eigendom heeft en daarnaast nog landbouwgrond huurt. Door GIBO Groep Accountants en Adviseurs is in september 2008 een bedrijfsplan opgesteld, waarin is geconcludeerd dat het agrarisch bedrijf van [belanghebbende] zich na hervestiging op het betreffende perceel voldoende zal kunnen ontwikkelen. [appellant sub 2] heeft een tegenonderzoek, gedateerd 9 maart 2009, laten uitvoeren door Countus Accountants en Adviseurs. Hierin wordt geconcludeerd dat veel essentiële gegevens ontbreken of onjuist zijn, zodat een negatief bedrijfsresultaat heel wel mogelijk is. Het college van burgemeester en wethouders heeft gesteld dat het tegenonderzoek ten onrechte uitgaat van standaardgemiddelden en dat het opgestelde bedrijfsplan van september 2008 terecht uitgaat van de reële bedrijfsresultaten van [belanghebbende]. Dit standpunt hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 1] onvoldoende weerlegd. Bij brief van 21 september 2009 heeft GIBO Groep Accountants en Adviseurs op basis van de bedrijfsresultaten over 2008 haar hiervoor vermelde conclusie bevestigd. Gelet op het bovenstaande is de Afdeling van oordeel dat het betrokken bedrijf als reëel kan worden aangemerkt.
Met betrekking tot de verwachting van [appellant sub 1] dat [belanghebbende] op het perceel enkel een burgerwoning zal realiseren, stelt de Afdeling voorop dat het plan dat niet toelaat. Bovendien is de Afdeling van oordeel dat [appellant sub 1] deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Overigens is ter zitting gebleken dat [belanghebbende], met gebruikmaking van een op 26 juni 2009 aan hem verleende bouwvergunning, op het perceel inmiddels een landbouwschuur heeft gebouwd.
2.5. [appellant sub 2] betoogt dat het plan in strijd is met het Provinciaal Omgevingsplan II uit 2004 (hierna: het streekplan) omdat de kenmerkende openheid van het gebied wordt aangetast en omdat onvoldoende rekening is gehouden met de (nog in ontwikkeling zijnde) natuurwaarden. Ook [appellant sub 1] voert aan dat de ontwikkeling van natuurwaarden, met name rond de nieuwe beek De Runde, wordt belemmerd. Verder stelt [appellant sub 2] dat de natuurtoets ten aanzien van padden niet deugdelijk is uitgevoerd en dat nader onderzoek geboden is.
2.5.1. Het college heeft het plan in overeenstemming met de uitgangspunten van het provinciaal beleid geacht. Door het college wordt, in navolging van het college van burgemeester en wethouders, niet ingezien waarom het bedrijf de natuurontwikkeling zal belemmeren nu blijkens uitgevoerde natuuronderzoeken de natuurwaarden en -ontwikkeling niet worden bedreigd. Het college stelt verder dat de paddentrek in de nabijheid van het plangebied aanvullend is onderzocht in het rapport "Natuurtoets Gruinten Emmer-Compascuum, aanvulling quickscan 2007" van 26 mei 2008. Hieruit is gebleken dat de gunstige staat van instandhouding van de pad niet wordt aangetast.
2.5.2. Gelet op de functiekaart bij het streekplan ligt het betreffende perceel in Zone I. Binnen deze zone staat de uitoefening van de grondgebonden landbouw op bedrijfseconomische grondslag voorop. Bij het vestigen van een nieuw bouwperceel wordt rekening gehouden met onder meer de gebiedskenmerken, zoals neergelegd in Bijlage C bij het streekplan. Volgens het streekplan wordt de omgeving van het plangebied gekenmerkt door openheid. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat de aanwezige grote open ruimten onevenredig door het plan worden aangetast. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het bouwperceel langs een weg is geprojecteerd en in de nabijheid van het plangebied reeds bouwpercelen liggen. In zoverre heeft het college het plan niet in strijd hoeven achten met het streekplan.
Blijkens Bijlage C bij het streekplan komt in de omgeving van het plangebied weinig tot geen waardevolle beplanting voor. Voorts staat vast dat het plangebied niet is gelegen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Uit het rapport "Natuurtoets Gruinten Emmer-Compascuum, aanvulling quickscan 2007" van 26 mei 2008 blijkt dat het plangebied zelf en het nieuw ingerichte natuurterrein naast het plangebied (nog) geen hoge natuurwaarden kennen en dat wordt verwacht dat het voorziene akkerbouwbedrijf nauwelijks tot geen negatieve effecten heeft op (mogelijk) voorkomende beschermde soorten op en rondom het plangebied. Eveneens blijkt uit dat rapport dat zorgvuldigheid wel is geboden, maar dat negatieve effecten gemakkelijk kunnen worden voorkomen met de juiste mitigerende maatregelen. Ook staat volgens het rapport de Flora- en faunawet niet in de weg aan de in het plan voorziene ontwikkelingen. Niet is gebleken dat het rapport waar het college naar verwijst, naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college zijn besluit niet op dit rapport had mogen baseren. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben voorts geen tegenonderzoek van een ander deskundig te achten persoon of instantie overgelegd. Gelet hierop heeft het college van burgemeester en wethouders het rapport aan zijn vaststellingsbesluit ten grondslag kunnen leggen en heeft het in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat het nieuwe agrarische bedrijf de ontwikkeling van natuurwaarden, waaronder de gevolgen van het plan op de paddentrek, in en nabij De Runde niet onevenredig zal belemmeren. In zoverre heeft het college het plan eveneens niet in strijd met het streekplan hoeven achten.
2.6. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat de smalle Gruinten niet geschikt is voor (een toename van) zwaar landbouwverkeer. Voorts zal de te realiseren bebouwing het uitzicht vanaf hun percelen aantasten, zo stellen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] ten slotte.
2.6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de Gruinten juist een landbouwweg is om aangelegen gronden te ontsluiten en voldoet aan de daarvoor gestelde eisen. Verder stelt het college dat [appellant sub 2] en [appellant sub 1] vanuit hun woonkamer geen rechtstreeks zicht hebben op het bedrijf van [belanghebbende].
2.6.2. Onweersproken is door het college gesteld dat de Gruinten en naastgelegen berm voldoen aan de daaraan te stellen eisen. De stelling dat de Gruinten desondanks niet geschikt is voor (een toename van) landbouwverkeer, hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 1] niet nader onderbouwd en zij kunnen daarin derhalve niet worden gevolgd.
2.6.3. Met betrekking tot het bezwaar dat het uitzicht vanaf hun percelen zal worden aangetast, wordt overwogen dat, gezien de stukken, niet onaannemelijk is dat de vestiging van het bedrijf tot enige vermindering van het uitzicht zal leiden. Het college heeft zich echter op het standpunt kunnen stellen dat aan dit bezwaar geen overwegende betekenis behoefde te worden toegekend.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009