200901900/1/R2.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te Bolsward,
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 20 januari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Bolsward (hierna: de raad) bij besluit van 16 september 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Bolsward Kom" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2009, waar [appellanten, hierna: appellant] in persoon en bijgestaan door mr. J.J. Hengst, advocaat te Joure, en de raad, vertegenwoordigd door Z.B. Galema en mr. M.M. Bosma, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan is opgesteld in het kader van het actualiserings- en uniformeringsproces van de bestemmingsplannen voor het grondgebied van de gemeente Bolsward. Het voorziet in een in hoofdzaak conserverende planologische regeling van de gehele bebouwde kom van Bolsward, exclusief de binnenstad en het bedrijventerrein De Marne.
2.3. [appellant] is eigenaar van het perceel aan de [locatie] te Bolsward (hierna: het perceel). [appellant] betoogt dat het perceel ten onrechte de bestemming "Bedrijf-2" en de nadere aanduiding ‘jachtwerf (jw)’ heeft gekregen, omdat de bewoning van de op het perceel aanwezige loods door deze bestemming onmogelijk wordt gemaakt. Het gebruik van de loods als woning is volgens hem niet illegaal. In dat verband wijst hij op de omstandigheid dat het voorheen geldende bestemmingsplan weliswaar het oprichten van een woning ter plaatse verbood, maar bewoning van de loods toestond.
2.4. Het college heeft geen reden gezien in zoverre goedkeuring aan het plan te onthouden. Het college heeft zich evenals de raad op het standpunt gesteld dat de bestaande inpandige woning in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan tot stand is gekomen en dat dus het gebruik als woning illegaal is.
2.5. Het perceel is in het plan bestemd als "Bedrijf-2" met de nadere aanduiding ‘jachtwerf (jw)’. Vast staat dat de bij deze bestemming behorende planvoorschriften de bouw van een (inpandige) woning en het gebruik van de loods als woning niet mogelijk maakt.
Ingevolge artikel 18, onder A, van de voorschriften van het voorkeen geldende bestemmingsplan "Hollandiabuurt" was het perceel op de plankaart aangeduid voor "Woondoeleinden en kleine bedrijven" en onder meer bestemd voor woondoeleinden. Op de plankaart had het perceel tevens de aanduiding "E". Ingevolge artikel 18, onder C, van de voorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan mochten binnen het bestemmingsoppervlak aangeduid met de letter "E" geen woningen worden opgericht. Zoals de Afdeling in de uitspraak nr.
200507937/1van 31 mei 2006 heeft overwogen, is ingevolge deze bepaling niet het gebruik van de loods als woning verboden, maar uitsluitend het oprichten van woningen. Verder is in die uitspraak overwogen dat het bewonen van de loods niet gelijkgesteld kan worden met het oprichten van een woning.
2.5.1. De Afdeling stelt vast dat het voorheen geldende bestemmingsplan "Hollandiabuurt" geen voorschrift bevat dat het gebruik van de loods als woning verbood. Dit betekent dat [appellant] in beginsel aanspraak heeft op een bestemming in het voorliggende plan die voortzetting van het gebruik van de loods als woning mogelijk maakt, tenzij dat gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. [appellant] heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij het gebruik van de loods als woning zonder meer wenst voort te zetten. Verder is niet gebleken dat het college van burgemeester en wethouders van Bolsward een juridische titel heeft om het bestaande gebruik van de loods als woning binnen de planperiode te doen beëindigen.
2.5.2. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan, voor zover dat betrekking heeft op de bestemming "Bedrijf-2" en de nadere aanduiding ‘jachtwerf (jw)’ voor het perceel, is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidbeginsel. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit beginsel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet tevens aanleiding zelf in de zaak te voorzien op na te melden wijze.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 20 januari 2009, kenmerk 00799376, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijf-2" met de nadere aanduiding ‘jachtwerf (jw)’ ter plaatse van het perceel Workumertrekweg 16a;
III. onthoudt goedkeuring aan het onder II genoemde plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het onder II genoemde besluit;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 693,89 (zegge: zeshonderddrieennegentig euro en negenentachtig cent), waarvan € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Fryslân aan [appellant] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009