200903224/1/M2.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant en appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Zundert,
het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
verweerder.
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zundert (hierna: het college) een maatwerkvoorschrift gesteld voor de door [partij] gedreven inrichting aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 20 april 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2009, beroep ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders van Zundert heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2009, waar het college, vertegenwoordigd door C.M.M. Huijbregt, C.J. Meulblok en R.E.S.S. Vliex, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep in worden gesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht.
[appellante] heeft geen zienswijzen naar voren gebracht. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan haar dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Het beroep is gelet hierop, voor zover ingesteld door [appellante], niet-ontvankelijk.
2.2. Bij het bestreden besluit zijn bij maatwerkvoorschrift grenswaarden gesteld voor de geluidbelasting vanwege de inrichting.
Ingevolge het maatwerkvoorschrift mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, ter plaatse van de gevel van enige niet tot de inrichting behorende woning van derden niet meer bedragen dan 45 dB(A), 40 dB(A) en 35 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
2.3. [appellant] vreest voor ernstige geluidhinder vanwege het in werking zijn van de inrichting. Hij meent dat de gestelde grenswaarden ontoereikend zijn om onaanvaardbare geluidhinder van de inrichting te voorkomen. Voorts voert hij aan dat het niet aanvaardbaar is dat aan het maatwerkvoorschrift een onderzoek uit 2002 ten grondslag wordt gelegd, terwijl in de inrichting meer activiteiten worden verricht dan waarvoor in 2002 vergunning is verleend. Tevens voert hij aan dat niet duidelijk is of het maatwerkvoorschrift uitsluitend betrekking heeft op de percelen met de kadastrale nummers E 4868 en E 4869 of ook op het perceel met kadastraal nummer E 4619.
2.3.1. Het college heeft zich bij het nemen van het bestreden besluit wat betreft de door de inrichting veroorzaakte geluidbelasting gebaseerd op het akoestisch onderzoek van Wematech Milieu Adviseurs B.V. van 3 juli 2008. De stelling van [appellant] dat het college is uitgegaan van onderzoek uit 2002 mist daarom feitelijke grondslag.
2.3.2. Het bij het bestreden besluit vastgestelde maatwerkvoorschrift is gesteld voor de inrichting van [partij] aan de [locatie] te [plaats]. Uit de overzichtstekening bij voormeld akoestisch onderzoek blijkt dat de inrichting is gelegen op de percelen met de nummers E 4868, E 4869 en E 4619. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de begrenzing van de inrichting waarop het maatwerkvoorschrift betrekking heeft onvoldoende duidelijk is.
2.3.3. Het college acht de bij het bestreden besluit gestelde geluidgrenswaarden toereikend om onaanvaardbare geluidhinder te voorkomen. Daartoe heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de vastgestelde grenswaarden lager zijn dan de in artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau opgenomen grenswaarden. De bij het bestreden besluit vastgestelde grenswaarden sluiten volgens het college, anders dan de grenswaarden van artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, aan bij de geluidbelasting vanwege het in werking zijn van de inrichting.
2.3.4. Uit het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende akoestische rapport van 3 juli 2008 blijkt dat wat betreft het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode de hoogste geluidbelasting op de gevel van in de nabijheid van de inrichting gelegen woningen 45 dB(A) bedraagt. De in het maatwerkvoorschrift opgenomen grenswaarden sluiten hierbij aan. Voorts staat vast dat deze grenswaarden lager zijn dan de in artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit voor het langtijdgemiddeld geluidniveau opgenomen grenswaarden. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de in het maatwerkvoorschrift opgenomen grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet toereikend heeft kunnen achten om onaanvaardbare geluidhinder vanwege de inrichting te voorkomen.
2.4. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de over het ontwerp van het besluit naar voren gebrachte zienswijzen. In het bestreden besluit heeft het college daarop een reactie gegeven. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom deze reactie onjuist zou zijn.
2.5. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het beroep is ingesteld door [appellante];
II. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Taal
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009