ECLI:NL:RVS:2009:BK6771

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904110/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bestuurlijke handhavingsmiddelen inzake mestopslag door college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer

Op 14 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer een verzoek van appellanten om bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de paardenhouderij van paardenhouder aan de locatie te Zoetermeer afgewezen. Appellanten maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde dit bezwaar op 23 april 2009 ongegrond. Hierop hebben appellanten op 8 juni 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 27 november 2009 waren appellanten vertegenwoordigd door hun advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door hun advocaat en twee ambtenaren. Ook de paardenhouder was aanwezig, vertegenwoordigd door een gemachtigde.

Appellanten stelden dat voorschrift 2.2.1 van het Besluit landbouw milieubeheer werd overtreden, omdat er gedurende een periode langer dan een half jaar vaste mest werd opgeslagen zonder de vereiste mestdichte vloer. De Raad van State oordeelde dat het verzoek om handhaving uitsluitend betrekking had op de opslag van mest binnen de inrichting van de paardenhouder, maar dat de mestopslag plaatsvond op een ander perceel dat niet tot de inrichting van de paardenhouder behoorde. Daarom heeft het college het verzoek om handhaving terecht afgewezen en het bezwaar ongegrond verklaard.

De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 16 december 2009.

Uitspraak

200904110/1/M2.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Zoetermeer,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (hierna: het college) een verzoek van [appellanten] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de paardenhouderij van [paardenhouder] aan de [locatie] te Zoetermeer afgewezen.
Bij besluit van 23 april 2009 heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2009, waar [appellanten], bijgestaan door mr. P.H.N. van Spanje, advocaat te Wageningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Haak, advocaat te 's-Gravenhage, en mr. J. van den Berg en G.J. Hortensius, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [paardenhouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellanten] betogen dat voorschrift 2.2.1 van de bijlage behorende bij het Besluit landbouw milieubeheer wordt overtreden. Zij stellen daartoe onder meer dat in de paardenhouderij van [paardenhouder] gedurende een periode langer dan een half jaar vaste mest wordt opgeslagen, zonder dat die opslag plaatsvindt op een mestdichte vloer met openstaande randen of een ten minste gelijkwaardige voorziening.
2.2. In voorschrift 2.2.1 van de bijlage behorende bij het Besluit landbouw milieubeheer is bepaald dat indien vaste mest gedurende een half jaar of langer wordt opgeslagen, de opslag plaatsvindt op een mestdichte vloer met opstaande randen of een ten minste gelijkwaardige voorziening.
2.3. Het verzoek om bestuurlijke handhavingsmiddelen te treffen heeft uitsluitend betrekking op de opslag van mest binnen de inrichting van [paardenhouder] aan de [locatie] te Zoetermeer. Ter zitting is echter gebleken dat de mestopslag, ten aanzien waarvan om handhaving is verzocht, plaatsvindt op het perceel [locatie B]. Dit perceel behoort niet tot de inrichting van [paardenhouder]. Het college heeft het verzoek om handhaving dan ook terecht afgewezen en het bezwaar daartegen terecht ongegrond verklaard.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009
190-584.