ECLI:NL:RVS:2009:BK6773

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902762/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit geluidhinder en de toelaatbaarheid van geluidwerende voorzieningen voor woningen

In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim, dat op 9 maart 2008 heeft meegedeeld dat de woning van de appellanten niet in aanmerking komt voor het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen. Dit besluit is gebaseerd op het Besluit geluidhinder, waarin regels zijn vastgelegd over de geluidbelasting van woningen in de nabijheid van spoorwegen. De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 9 maart 2009. Hierop hebben de appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State op 15 april 2009.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 30 oktober 2009. De appellanten betogen dat hun woning wel degelijk in aanmerking zou moeten komen voor geluidwerende voorzieningen, omdat het geluidniveau binnen hun woning meer dan 43 dB(A) zou bedragen. Ze betwijfelen de juistheid van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek dat door het college is uitgevoerd. Het college heeft echter gesteld dat de onderzoeken zijn uitgevoerd conform de geldende regels en dat de resultaten aantonen dat de geluidbelasting binnen de woning niet meer dan 43 dB(A) bedraagt.

De Raad van State oordeelt dat het college terecht heeft besloten dat de woning van de appellanten niet in aanmerking komt voor geluidwerende voorzieningen. De beroepsgronden van de appellanten falen, en het beroep wordt ongegrond verklaard. De Raad van State bevestigt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 16 december 2009.

Uitspraak

200902762/1/M2.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Boarnsterhim,
en
het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim (hierna: het college) [appellanten] ingevolge artikel 6.8, vierde lid van het Besluit geluidhinder meegedeeld dat de woning [locatie] te [plaats] niet in aanmerking komt voor het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen.
Bij besluit van 9 maart 2009 heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2009, waar het college, vertegenwoordigd door G. Baatje, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 27 november 2007 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingevolge artikel 4.23, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 4.16, tweede lid, van het Besluit geluidhinder de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting, vanwege het spoorweggedeelte traject 45, gelegen in de gemeente Boarnsterhim, van onder meer de gevel van de woning [locatie] te [plaats] vastgesteld. Naar aanleiding van dit besluit heeft het college ingevolge artikel 6.8, vierde lid, van het Besluit geluidhinder bij besluit van 9 maart 2008 geoordeeld dat de woning [locatie] te [plaats] niet in aanmerking komt voor maatregelen als bedoeld in artikel 4.25, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit geluidhinder. Dit besluit is bij het bestreden besluit gehandhaafd.
2.2. Ingevolge artikel 4.23, tweede lid, van het Besluit geluidhinder, voor zover hier van belang, stelt Onze Minister na ontvangst van het ingevolge artikel 4.18 opgestelde saneringsprogramma, met inachtneming van artikel 4.16 de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting, vanwege de spoorweg, van de gevel van de woningen vast waarop het saneringsprogramma betrekking heeft.
Artikel 4.16, tweede lid, van het Besluit geluidhinder bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard bestaan tegen de toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting, vanwege de spoorweg, van de gevel van de woningen, een hogere waarde dan de in artikel 4.16, eerste lid bedoelde waarden kan worden vastgesteld.
Artikel 4.25, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit geluidhinder bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien Onze Minister toepassing heeft gegeven aan artikel 4.16, tweede lid, burgemeester en wethouders de in het tweede lid beschreven maatregelen treffen, indien ten minste één geluidgevoelige ruimte binnen een woning een geluidbelasting ondervindt van meer dan 43 dB(A).
Artikel 6.8, vierde lid, van het Besluit bepaalt, voor zover hier van belang, dat de eigenaren van de woningen, die op basis van akoestisch en bouwtechnisch onderzoek niet in aanmerking komen voor het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen, hiervan schriftelijk op de hoogte worden gesteld.
2.3. [appellanten] stellen dat het college bij het bestreden besluit geen nieuwe dan wel verbeterde motivering aan het besluit van 9 maart 2008 ten grondslag had mogen leggen.
2.3.1. Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht vindt op grondslag van een ontvankelijk bezwaar een heroverweging van het primaire besluit plaats. Bij een dergelijke heroverweging mag een bestuursorgaan, zoals hier is gebeurd, op basis van een nieuwe of gewijzigde motivering besluiten dat het primaire besluit wordt gehandhaafd.
De beroepsgrond faalt.
2.4. [appellanten] betogen dat het college bij het bestreden besluit ten onrechte het besluit van 9 maart 2008 inhoudende dat hun woning [locatie] niet in aanmerking komt voor het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen, in stand heeft gelaten. Volgens hen bedraagt het geluidniveau binnen hun woning wel meer dan 43 dB(A). In dit verband trekken zij de juistheid en zorgvuldigheid van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek in twijfel. Zij stellen dat tijdens een informatieavond is meegedeeld dat hun woning voor geluidisolatie in aanmerking zou komen. Zij wijzen er tevens op dat de buurwoning [locatie A] volgens het college wel in aanmerking komt voor het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen. Deze woning is volgens hen wat betreft bouwjaar en bouwwijze vergelijkbaar met hun woning.
2.4.1. Voor het antwoord op de vraag of het college terecht heeft beslist dat binnen de woning van [appellanten] de geluidbelasting niet meer dan 43 dB(A) bedraagt en deze woning daarom niet in aanmerking komt voor het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen is doorslaggevend of in het onderzoek bij hun woning van juiste aannames ter zake van de geluidwerendheid is uitgegaan.
In het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 zijn regels gesteld over de wijze waarop bij toepassing van onder meer het Besluit geluidhinder de geluidbelasting moet worden bepaald. Er is door het adviesbureau TCE twee maal akoestisch en bouwtechnisch onderzoek gedaan naar de woning in kwestie. Het college stelt dat deze onderzoeken zijn verricht conform de in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 opgenomen regels. Er is geen aanleiding om hieraan te twijfelen. De resultaten van de onderzoeken zijn neergelegd in rapporten van 21 september 2007 en van 7 mei 2009. In deze rapporten is geconcludeerd dat geen van de geluidgevoelige ruimten van de woning [locatie] een geluidbelasting van meer dan 43 dB(A) ondervindt. Dat, zoals [appellanten] betogen, tijdens een informatieavond een andere inschatting is gemaakt van de te verwachten geluidbelasting, geeft geen aanleiding om aan de juistheid van de conclusies in de geluidrapporten te twijfelen. Het feit dat voor de woning [locatie A] wel een binnenniveau van meer dan 43 dB(A) is vastgesteld, geeft daarvoor evenmin aanleiding, te minder nu het hier niet gaat om een aan [locatie] identieke woning. Ook overigens geeft hetgeen [appellanten] aanvoeren de Afdeling geen aanleiding om aan de juistheid van de conclusies te twijfelen.
Het college mocht er dan ook van uitgaan dat geen van de geluidgevoelige ruimten van de woning [locatie] een geluidbelasting van meer dan 43 dB(A) ondervindt. Het college heeft het bezwaar terecht ongegrond verklaard.
De beroepsgronden falen.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009
262-596.