200807743/1/M1.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Koudasfalt B.V., gevestigd te Gouda,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) geweigerd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Koudasfalt B.V. een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer te verlenen voor een asfaltcentrale op het adres Gouderaksedijk 34 te Gouda. Dit besluit is op 8 september 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft Koudasfalt B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 oktober 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2009, waar Koudasfalt B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door drs. A.W. Lameijer-Hellendoorn, F.H. Ammerlaan, J.H. Bos en ing. R.W.M. Jansen, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de stichting Stichting de Poorter, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De Afdeling heeft de zaak verder ter zitting behandeld op 8 december 2009, waar Koudasfalt B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door drs. A.W. Lameijer-Hellendoorn, J.J. van Dijk, L. Hertsig en ing. R.W.M. Jansen, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Stichting de Poorter, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
2.1. Het college heeft geweigerd de gevraagde revisievergunning te verlenen, vanwege de geurhinder vanwege de inrichting en omdat de grenswaarden voor PM10 en NO2, vanwege het in werking zijn van de inrichting, worden overschreden. Bij de beoordeling van deze milieugevolgen is het college ervan uitgegaan dat wat de productie van asfalt betreft ten opzichte van de onderliggende vergunning een productietoename wordt aangevraagd van 100 naar 180 ton per uur.
2.2. Het betoog van Koudasfalt B.V. komt erop neer dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat wordt gevraagd om een productietoename ten opzichte van de onderliggende vergunning. Koudasfalt B.V. betoogt dat, gezien de capaciteit van de menger, ook in de onderliggende vergunning de productiecapaciteit 180 ton per uur was. Het vermelde in de aanvraag die ten grondslag ligt aan de onderliggende vergunning, dat de droogtrommel een capaciteit heeft van 100 ton per uur bij 6% vocht, maakt naar het oordeel van Koudasfalt B.V. niet dat de maximaal toegestane productiecapaciteit 100 ton per uur bedraagt. Koudasfalt B.V. wijst er in dit verband op dat het vochtpercentage varieert en bij een ander vochtpercentage de productiecapaciteit anders zal zijn. Bij een vochtpercentage hoger dan 6% bedraagt de capaciteit minder dan 100 ton per uur en bij een vochtpercentage lager dan 6% bedraagt de capaciteit meer dan 100 ton per uur, aldus Koudasfalt B.V.
2.3. In de aanvraag die ten grondslag ligt aan de onderliggende vergunning van 28 oktober 1975 en daarvan deel uitmaakt, is in onderdeel B vermeld, voor zover van belang, dat de bestaande asfaltinstallatie zal worden vervangen door een onder C te omschrijven, nieuwe installatie en dat deze installatie een capaciteit heeft van 100 ton per uur bij 6% vocht.
Uit onderdeel C, aanhef en onder 4, blijkt dat de nieuwe asfaltinstallatie onder meer zal bestaan uit een droogtrommel. Omtrent deze droogtrommel wordt vermeld, voor zover van belang, dat deze een droogcapaciteit heeft van 100 ton per uur bij 6% vocht. De nieuwe asfaltinstallatie zal blijkens onderdeel C, aanhef en onder 12, verder onder meer bestaan uit een menginstallatie. Vermeld wordt dat een onderdeel hiervan is een mengbak, die een inhoud heeft van 2.000 kg mineraal.
2.4. In het deskundigenbericht wordt vermeld dat het van omstreeks 1960 tot 1990 bij asfaltbedrijven, omwille van een eenduidige benadering, gebruikelijk was om de droogcapaciteit uit te drukken in de hoeveelheid ton per uur bij 6% vocht. Verder vermeldt het deskundigenbericht dat de capaciteit van de droogtrommel afhankelijk is van het vochtpercentage. Het deskundigenbericht onderschrijft het betoog van Koudasfalt B.V. dat de capaciteit bij een vochtpercentage hoger dan 6% minder dan 100 ton per uur bedraagt en bij een vochtpercentage lager dan 6% meer dan 100 ton per uur. Bij een vochtpercentage van 0% zou de capaciteit 232 ton per uur bedragen, aldus het deskundigenbericht. Deze capaciteit is echter enkel theoretisch haalbaar, gelet op de vochtpercentages in de praktijk.
Uit het deskundigenbericht kan verder worden opgemaakt dat voor de productiecapaciteit, naast de capaciteit van de drooginstallatie, de capaciteit van de menginstallatie van belang is.
2.5. De Afdeling ziet geen aanleiding in zoverre aan het gestelde in het deskundigenbericht te twijfelen. De vermelding in de aanvraag dat de droogtrommel een capaciteit heeft van 100 ton per uur bij 6% vocht, brengt niet met zich dat de maximaal toegestane productiecapaciteit, ongeacht het vochtpercentage, 100 ton per uur bedraagt.
Voor zover het college in dit verband wijst op de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2008 in zaak nr.
200705377/1, waarin voor zover van belang ten aanzien van onderhavige inrichting een verzoek om handhaving wegens overschrijding van de productiecapaciteit centraal stond, overweegt de Afdeling als volgt. Het college was in die zaak de mening toegedaan dat gezien het vermelde in de aanvraag onder onderdeel C, onder 14 'Funktiewijziging koeltrommel', uitgegaan moest worden van een vergunde productiecapaciteit van ongeveer 156 ton per uur. De Afdeling heeft hieromtrent in bovengenoemde uitspraak overwogen dat in onderdeel B duidelijk wordt vermeld dat de aangevraagde installatie een productiecapaciteit van 100 ton per uur bij 6% vocht heeft. Uit deze uitspraak volgt verder dat uit hetgeen is vermeld in onderdeel C, voor zover het college daarnaar verwijst, te weten onderdeel C onder 14, geen hogere productiecapaciteit kan worden afgeleid dan 100 ton per uur bij 6% vocht.
Uit bovengenoemde uitspraak van de Afdeling volgt niet, zoals het college in het bestreden besluit veronderstelt, dat naar het oordeel van de Afdeling de maximaal toegestane productiecapaciteit, ongeacht het vochtpercentage, 100 ton per uur bedraagt.
2.6. In de aanvraag om de onderliggende vergunning is als hierboven weergegeven omtrent de mengbak vermeld dat deze een inhoud heeft van 2.000 kg mineraal.
Voor onderhavige inrichting is in 1969 een oprichtingsvergunning verleend. In de inrichting werd ook reeds asfalt geproduceerd op het moment dat de aanvraag om de onderliggende vergunning is gedaan. Uit de orderbevestiging van Ammann van juni 1969 omtrent de asfaltinstallatie en het verhandelde ter zitting maakt de Afdeling op dat, op het moment dat de aanvraag om de onderliggende vergunning werd gedaan, een mengbak aanwezig was met een inhoud van 3.000 kg. In het deskundigenbericht wordt in dit verband nog vermeld dat Ammann geen mengbakken had met een inhoud van 2.000 kg. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit niet juist is. De aanvraag om de onderliggende vergunning zag, voor zover van belang, op vervanging van een aantal onderdelen van de asfaltinstallatie. Niet in geschil is dat die aanvraag geen betrekking had op vervanging van de mengbak. Gelet hierop is de vermelding in de aanvraag om de onderliggende vergunning van 28 oktober 1975 dat de mengbak een inhoud heeft van 2.000 kg, een kennelijke verschrijving. Aangenomen moet worden dat het mengen in een mengbak met een inhoud van 3.000 kg is aangevraagd en vergund.
Het deskundigenbericht vermeldt dat bij een mengbak van 3.000 kg ongeveer 60 cycli per uur kunnen worden geproduceerd. De uurcapaciteit is dan ongeveer 180 ton, aldus het deskundigenbericht. De Afdeling ziet in zoverre geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.
2.7. Gezien het bovenstaande moet het ervoor worden gehouden dat in de onderliggende vergunning een productie van maximaal 180 ton asfalt per uur is vergund. Het betoog van Stichting de Poorter geeft de Afdeling geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Het college heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat wat de productie van asfalt betreft ten opzichte van de onderliggende vergunning een productietoename wordt gevraagd. Nu het college bij de beoordeling van de milieugevolgen, op basis waarvan is geweigerd de gevraagde revisievergunning te verlenen, is uitgegaan van een productietoename, berust het bestreden besluit, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering.
2.8. Het beroep is gegrond. Het besluit van 19 augustus 2008 komt voor vernietiging in aanmerking.
2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 19 augustus 2008, kenmerk PZH-2008-698245;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan Koudasfalt B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.A.M. van Hamond, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Hamond
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009