ECLI:NL:RVS:2009:BK7418

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906503/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan 'Oud Zuid' van de gemeente Groningen

Op 27 mei 2009 heeft de raad van de gemeente Groningen het bestemmingsplan 'Oud Zuid' vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen op 25 augustus 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij verzochten om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 7 december 2009 ter zitting behandeld, waar zowel de verzoeker als de raad vertegenwoordigd waren. De stichting Nijestee was ook aanwezig, vertegenwoordigd door R. Otten.

De voorzitter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. Volgens de Algemene wet bestuursrecht moeten zienswijzen binnen zes weken na terinzagelegging van het ontwerpplan worden ingediend. De voorzitter constateerde dat de verzoekers geen zienswijzen hadden ingediend, wat hen niet in staat stelde om beroep in te stellen tegen het vastgestelde bestemmingsplan, tenzij zij redelijkerwijs niet verweten konden worden dat zij dit niet tijdig deden. De voorzitter verwachtte dat de Afdeling in de bodemprocedure het beroep van de verzoekers, voor zover ingediend door zes verzoekers, niet-ontvankelijk zou verklaren.

Desondanks had ten minste één verzoeker wel een zienswijze ingediend, waardoor het beroep in dat geval ontvankelijk zou zijn. De voorzitter besloot het verzoek inhoudelijk te behandelen. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de Grunobuurt in Groningen, waar de woonbebouwing vernieuwd moet worden. De verzoekers betoogden dat de vrijstelling van het vorige plan niet legitiem was en dat zij niet de kans hadden gekregen om hun visie te geven op de herontwikkeling.

De voorzitter concludeerde dat de raad geen wettelijke verplichting had om de verzoekers op een andere manier bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te betrekken. Na afweging van alle belangen, inclusief de staat van de bestaande woningen, was de keuze voor vernieuwing van de wijk gerechtvaardigd. De voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200906503/2/R3.
Datum uitspraak: 15 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2009 heeft de raad van de gemeente Groningen (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Oud Zuid" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2009, beroep ingesteld. Bij deze brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 december 2009, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door drs. G.C.H.J. van de Vorstenbosch, ambtenaar in dienst van gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de stichting Nijestee, vertegenwoordigd door R. Otten.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[6 verzoekers] hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet voor. Gelet hierop verwacht de voorzitter dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het beroep van [verzoeker] en anderen, voor zover ingediend door [6 verzoekers], niet-ontvankelijk is. Nu echter vaststaat dat in ieder geval [verzoeker] een zienswijze tegen het ontwerpplan heeft ingediend, verwacht de voorzitter dat de Afdeling het beroep in zoverre ontvankelijk zal oordelen en ziet de voorzitter aanleiding het verzoek inhoudelijk te behandelen.
2.3. Het plan heeft onder meer betrekking op de Grunobuurt in Groningen. Beoogd wordt de woonbebouwing in het noordelijke deel van de Grunobuurt te vernieuwen.
2.4. [verzoeker] en anderen, allen woonachtig in de Grunobuurt-Noord, betogen dat het verzoek om vrijstelling van het vorige plan krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor een deel van de Grunobuurt-Noord niet legitiem is. Voorts voeren zij aan dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun visie te geven op de herontwikkeling van de Grunobuurt-Noord. In hun visie had in plaats van nieuwbouw kunnen worden volstaan met het opknappen van de huidige bebouwing en het toevoegen van een paar nieuwe woningen aan de bestaande woningvoorraad.
2.5. Ter zitting is gebleken dat de stichting Nijestee op basis van het plan een bouwvergunning voor het realiseren van woningen in het zuidelijke deel van de Grunobuurt-Noord heeft aangevraagd. Daarnaast heeft de stichting Nijestee voor dit doel een vrijstelling van het vorige plan krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening aangevraagd. Gelet op deze omstandigheden is met het verzoek om voorlopige voorziening een spoedeisend belang gemoeid.
2.6. Voorop staat dat in deze procedure alleen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover bestreden, voorligt. Het bezwaar met betrekking tot het volgen van de procedure van vrijstelling krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in deze procedure dan ook niet aan de orde komen.
2.6.1. Voorts overweegt de voorzitter dat [verzoeker] en anderen de gelegenheid hebben gehad om zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen en dat zij van deze gelegenheid ook gebruik hebben gemaakt. Voor de raad bestond geen wettelijke verplichting om [verzoeker] en anderen in dit geval ook op een andere manier bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te betrekken.
2.6.2. Blijkens de stukken en de daarop ter zitting gegeven toelichting heeft onderzoek plaatsgevonden naar de vraag of er mogelijkheden zijn voor restauratie en samenvoeging van de bestaande woningen in de Grunobuurt-Noord. Omdat de samenstelling van de woningvoorraad eenzijdig is en de woon- en bouwtechnische staat van de woningen slecht is, is na afweging van alle belangen gekozen voor vernieuwing van de wijk. Gelet hierop kan naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betrekking heeft op de Grunobuurt-Noord, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.6.3. Ook in hetgeen [verzoeker] en anderen voor het overige hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanknopingspunt dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden.
2.7. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek van [verzoeker] en anderen om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2009
45-589.